ECLI:NL:RBDHA:2023:11219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
NL23.20279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De maatregel was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel niet kon worden gevalideerd door een fout in het digitale systeem, maar na verzoek van de rechtbank heeft verweerder de maatregel per e-mail toegestuurd, waardoor validatie alsnog mogelijk was. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hierop te reageren.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en de gronden van eiser beoordeeld. Eiser betwistte de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, waaronder het ontbreken van een geldig reisdocument en het risico op onttrekking aan toezicht. De rechtbank oordeelde dat de gronden feitelijk juist waren en dat verweerder niet verplicht was om nadere toelichting te geven. Eiser's argumenten over het niet zorgvuldig zijn van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling werden door de rechtbank verworpen, omdat verweerder voldoende vragen had gesteld over de persoonlijke situatie van eiser.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20279

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak schriftelijk te behandelen.
Eiser heeft op 15 juli 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 17 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft in eerste instantie ambtshalve vastgesteld dat de maatregel die verweerder in het digitale systeem van de rechtspraak heeft geplaatst niet kon worden gevalideerd omdat daarbij de volgende melding werd verkregen: “
Fout tijdens verificatie van de handtekening. Handtekening bevat onjuiste, onherkenbare, beschadigde of verdachte gegevens.”De rechtbank heeft verweerder op 20 juli 2023 verzocht om de maatregel per e-mail aan de rechtbank – en gelijktijdig aan eiser - toe te zenden. Verweerder heeft hier op 21 juli 2023 gehoor aan gegeven. Met behulp van de ontvangen maatregel per e-mail is het de rechtbank alsnog gelukt de handtekening in de maatregel op de voorgeschreven wijze te valideren. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om hierop te reageren.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 24 juli 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe gedaan;
3b: zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3d: niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn/haar identiteit en
nationaliteit.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a: zich niet aan één of meer andere voor hem/haar geldende verplichtingen van
hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist zware gronden 3a, 3b en 3d en lichte gronden 4a en 4c. Ten aanzien van de zware gronden voert eiser het volgende aan. Dat eiser bij zijn inreis niet beschikte over een visum maakt niet dat eiser onrechtmatig is ingereisd nu hij hier is gekomen om asiel aan te vragen. Dat eiser niet kan bewijzen dat hij zich bij zijn uitreis uit Nederland niet langs een doorlaatpost heeft begeven wil nog niet zeggen dat hij illegaal is uitgereisd. Eiser werkt mee aan de vaststelling van zijn identiteit. Hij heeft immers zijn pasje van het COA [3] overgelegd. Andere documenten bezit hij niet. Tegen de lichte gronden voert eiser ten eerste aan dat hij de Nederlandse taal niet spreekt en niet wist dat hij zich bij de korpschef moest melden. Eiser staat geregistreerd in het BRP [4] en ingeschreven bij het COA, waarmee hij wel een vaste woon- en verblijfplaats heeft.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] volgt dat voor het opleggen van zware gronden alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daar – als dat het geval is – geen nadere toelichting op hoeft te geven. [6]
5. Vaststaat dat eiser Nederland is ingereisd zonder geldig reisdocument. Eiser is dan ook niet op rechtmatige wijze Nederland binnengekomen. Dat eiser Nederland is ingereisd met het oog op een asielaanvraag doet aan de feitelijke juistheid van de grond niet af. Verweerder heeft zware grond 3a daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft de lichte grond 4d niet bestreden. Deze gronden kunnen de maatregel reeds dragen. [7] Hieruit volgt dat er een significant risico op onttrekking bestaat. [8] Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat niet duidelijk is of verweerder is nagegaan of met een lichter middel kon worden volstaan. Zo had verweerder aan eiser een meldplicht op kunnen leggen. De enkele stelling dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of uitzetting ontwijkt of belemmerd is onvoldoende. In dat kader voert eiser aan dat het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling niet zorgvuldig is geweest. Verweerder heeft onvoldoende duidelijk is gemaakt dat het aan hem is om bijzondere feiten en omstandigheden naar voren te brengen die mogelijk aanleiding zouden kunnen geven voor de toepassing van een lichter middel. Verweerder heeft niet aan zijn onderzoeksplicht voldaan nu hij daarover geen concrete vragen heeft gesteld. Het besluit bevat daarom een gebrek. Dit leidt voor eiser tot een schending van het verdedigingsbeginsel waardoor hij in zijn belangen is geschaad.
7. De rechtbank volgt eisers standpunt niet. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder, met het oog op de beantwoording van de vraag of hij met toepassing van een lichter middel dan een vrijheidsontnemende maatregel moet volstaan, een vreemdeling voorafgaand aan het opleggen van een dergelijke maatregel duidelijk moet maken dat hij eventuele bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen kan aanvoeren die tot het oordeel kunnen leiden dat in zijn geval met de toepassing van een lichter middel moet worden volstaan. Verweerder kan de vreemdeling ook zelf concrete vragen over mogelijke bijzondere feiten of omstandigheden stellen. [9] Uit het dossier [10] blijkt dat verweerder tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling uitdrukkelijk aan eiser heeft gevraagd of er redenen zijn om in zijn geval te kiezen voor de toepassing van een lichter middel. In aanvulling hierop heeft verweerder ook concrete vragen aan eiser gesteld over onder meer zijn familie, zijn medicijngebruik en medische situatie. Eisers betoog dat verweerder onzorgvuldig onderzoek zou hebben gedaan mist derhalve feitelijke grondslag.
8. Verweerder heeft – anders dan eiser aanvoert – in de maatregel afgewogen of een lichter middel kon worden toegepast. [11] Verweerder heeft niet hoeven volstaan met een lichter middel. Ten eerste heeft daarbij te gelden dat de gronden het vermoeden rechtvaardigen dat significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft verder betrokken dat eiser heeft aangegeven suïcidale gedachte te hebben en niet de aan hem voorgeschreven medicijnen gebruikt als middel tegen depressieve gedachten en dat in het detentiecentrum medische en psychische voorzieningen aanwezig zijn welke gelijk zijn aan die in de vrije maatschappij.
9. Tot slot ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [12]
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
4.Basisregistratie personen.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb.
8.Artikel 59a van de Vw, in samenhang bezien met artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vb.
9.Bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:424.
10.Het proces-verbaal van 11 juli 2023, (M110), pagina 5.
11.Het bestreden besluit, pagina 3 en 4.
12.ECLI:EU:C:2022:858.