ECLI:NL:RBDHA:2023:11199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
09-234595-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en rijontzegging wegens spookrijden en drugsgebruik

Op 28 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1966, die op 9 mei 2020 als spookrijder op de A4 een ernstig verkeersongeluk heeft veroorzaakt. De verdachte bestuurde zijn auto onder invloed van MDMA en MDA, en reed tegen de rijrichting in, wat leidde tot een frontale botsing waarbij het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld door niet uit te wijken en de plaats van het ongeval te verlaten. De verdachte had ook 48 XTC-pillen en een stroomstootwapen in zijn bezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en een rijontzegging van twee jaar. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/234595-21
Datum uitspraak: 28 juli 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 14 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.H.W. Spoelstra naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 mei 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A4 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- een auto te besturen, terwijl hij drugs, te weten MDMA en/of MDA en/of Groepamfetamineachtigen had gebruikt/genuttigd,
- met groot licht en al slingerend op die (snel)weg te rijden,
- op die (snel)weg zijn auto om te keren,
- ( vervolgens) tegen de rijrichting in op diezelfde (snel)weg te rijden,
- niet uit te wijken om te proberen een frontale botsing te voorkomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten kneuzingen in de nek en/of schouders en/of een whiplash, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 mei 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als
bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, A4, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- een auto te besturen, terwijl hij drugs, te weten MDMA en/of MDA en/of Groepamfetamineachtigen had gebruikt/genuttigd,
- met groot licht en al slingerend op die (snel)weg te rijden,
- op die (snel)weg zijn auto om te keren,
- ( vervolgens) tegen de rijrichting in op diezelfde (snel)weg te rijden,
- niet uit te wijken om te proberen een frontale botsing te voorkomen,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 9 mei 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of
's-Gravenhage een voertuig, te weten een een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten MDMA, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten MDA en/of Groepamfetamineachtigen terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 486 microgram MDMA per liter bloed en/of 25 microgram MDA per liter bloed en/of 511 microgram Groepamfetamineachtigen bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
3.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had
plaatsgevonden in Leidschendam op/aan de A4, op of omstreeks 9 mei 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
4.
hij op of omstreeks 9 mei 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 48 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 9 mei 2020 te 's-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden
toegebracht voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Elk bewijsmiddel wordt -ook in zijn onderdelen- slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 154).
Ten aanzien van de feiten 2, 4 en 5
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 14 juli 2023;
2. Een geschrift, te weten een ‘rapport alcohol en drugs in het verkeer’, opgemaakt op 12 juni 2020 door [naam 1] , forensisch toxicoloog (p. 87-91);
3. Het proces-verbaal van testen verdovende middelen, opgemaakt op 9 mei 2020, met bijlagen (p. 97-101);
4. Een deskundigenverslag, te weten een NFiDENT-rapport, opgemaakt op 31 augustus 20202 (p. 154);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 mei 2020, (p. 102-103);
6. Het proces-verbaal van onderzoek wapen, opgemaakt op 20 juli 2020, met bijlagen (p. 108-115).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (eveneens) gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde bepleit. De verdachte ontkent de spookrijder te zijn geweest die het verkeersongeluk veroorzaakt heeft.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Elk bewijsmiddel wordt -ook in zijn onderdelen- slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 154).
Ten aanzien van de feiten 1 en 3
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 14 juli 2023, voor zover inhoudende:
De donkergrijze Volkswagen Golf met [kenteken] is van mij. Ik heb op 9 mei 2020 in die auto ’s nachts gereden over de A4, ik wilde vanuit Rotterdam naar Den Haag, waar ik woon. Ik had die avond XTC gebruikt.
2. Een geschrift, te weten een ‘rapport alcohol en drugs in het verkeer’, opgemaakt op 12 juni 2020 door [naam 1] , forensisch toxicoloog, voor zover inhoudende (p. 87-91):
Bloed van [verdachte] , bevat: 486 microgram MDMA per liter bloed, 25 microgram MDA per liter bloed, 511 microgram Groep amfetamineachtigen per liter bloed.
3. Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , opgemaakt op 10 mei 2020, voor zover inhoudende (p. 26-27):
Op vrijdag 9 mei 2020, omstreeks 02:30 uur, reed ik in mijn eigen auto, een Toyota Aygo,
op de snelweg A4 links, ter hoogte van HM (
de rechtbank begrijpt: hectometerpaal) 37,5. Ik reed in de richting van Amsterdam. Op enig moment zag ik dat de auto voor mij plots naar rechts uitweek. Ik zag ineens koplampen op mij afkomen. Het ging heel snel en ik reageerde door te remmen en te sturen om die spookrijder te ontwijken. Toen ben ik gaan slippen en tollen en over de kop gevlogen. Ik heb heel veel pijn in mijn spieren, mijn rug, mijn zij, eigenlijk overal. Ik heb pijnstillers.
4. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , opgemaakt op 9 mei 2020, voor zover inhoudende (p. 28-29):
Ik ben vrachtwagenchauffeur. Ik reed vandaag 9 mei 2020 omstreeks 02:20 uur op de A4
in de richting van Amsterdam. Ik reed ter hoogte van hectometerpaal 39.3 op de A4 links en
zag eerder in mijn spiegels een voertuig naderen. Ik zag dat dit voertuig zijn grote licht
voerde, slingerde naar links en rechts en zag dat het voertuig met zijn grote licht aan in mijn
richting bleef rijden. Ik reed met mijn vrachtwagen ongeveer 80 kilometer per uur. Het
eerdergenoemde voertuig haalde mij in met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per
uur. Ik besloot gezien de rijstijl en bijzonderheden welke hij vertoonde dat de bestuurder
van dit voertuig vertoonde de politie te bellen om melding te maken.
Opmerking [verbalisant 1] : De getuige maakte melding bij de politie, waarna er een
politie eenheid naar de A4 links ter hoogte van hectometerpaal 39.3 werd gestuurd.
Ongeveer een minuut later werd er door een andere melder een melding gemaakt op de A4
links ter hoogte van hectometerpaal 37.6. Aldaar zou een voertuig over de kop zijn geraakt.
Ik zag dat het voertuig wat dit rijgedrag vertoonde een grijze Volkswagen type Golf
betrof en voorzien was van het [kenteken] . Ik bleef in de richting van Amsterdam
rijden en verloor het voertuig even later kort uit het zicht. Niet veel later zag ik plots dat er
een voertuig, in tegengestelde richting dus spookrijdend, via de A4 links in de richting van
Den Haag reed. Dit voertuig reed met een hoge snelheid. Ik zag dat dit een klein, grijs
voertuig betrof. Even verderop zag ik plots dat er een voertuig op zijn kop lag.
5. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , opgemaakt op 25 juni 2020, voor zover inhoudende (p. 30-31):
A; Het is qua tijd wel mogelijk dat de bestuurder van de Volkswagen Golf, kort nadat ik
hem uit het zicht was verloren, is gaan spookrijden.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 mei 2020 door [getuige 2] , voor zover inhoudende (p. 34-36):
Op zaterdag 9 mei 2020, omstreeks 02:30 uur reed ik in mijn personenauto op de
autosnelweg 4 (A4) links, komende uit de richting van Den Haag en gaande in de richting
van Amsterdam. Ik reed op voornoemde snelweg, ongeveer ter hoogte van hectometerpaal
37,3, ter hoogte van Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg. Ik zag dat op
ongeveer 75 meter voor mij nog een personenauto reed. Ik zag tevens, dat voor deze auto
nog een donkere dan wel zwarte personenauto reed. Ik zag dat de donkere dan wel zwarte
personenauto die voor de personenauto reed voor mij, op de rechterbaan reed. Ik zag
vervolgens dat deze zwarte personenauto half de vluchtstrook opreed en opeens een bocht
maakt. Ik zag toen dus dat deze auto keerde en een U bocht maakte en zo tegengesteld aan
de rijrichting ging rijden aan voor mij de linkerzijde van de snelweg (zijnde voor mij de
linker rijbaan). Ik zag dat deze zwarte personenauto snelheid maakte en al spookrijdend in
mijn richting kwam rijden. Ik zag aan de voor mij linkerzijde van de snelweg, dat er
lichtflitsen waren bij de aldaar geplaatste vangrail en dat er kennelijk een auto tegenaan was
gereden en er een ongeval had plaatsgevonden. Hierna ben ik teruggelopen naar mijn
voertuig wat ongeveer 300 meter verderop op de vluchtstrook stil stond. Nadat ik hier was
aangekomen nam ik om 02:42 uur een foto van de betreffend plek van hectometerpaal 37,3.
Ik zag een donkere dan wel een zwarte personenauto die keerde op de snelweg. Ik meen te
hebben gezien dat het hier een personenauto van het merk Volkswagen Golf betrof.
7. Het proces-verbaal van verhoor van getuige I. Boukhezra, opgemaakt op 9 mei 2020, voor zover inhoudende (p. 38-39):
Ik reed vandaag, zaterdag 9 mei 2020, omstreeks 02.15 uur op de A4 links in de richting van
Amsterdam. Op een gegeven moment zag ik een personenauto in tegengestelde richting aan
komen rijden op rijstrook 1, een zogenoemde spookrijder. Volgens mij was dit voertuig een
Volkswagen Golf.
8. Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , opgemaakt op 28 februari 2022, voor zover inhoudende (aanvullend proces-verbaal van bevindingen, [nummer] , geen paginanummering):
Wat ik niet begrijp is dat de spookrijder niet uitgeweken is om een aanrijding met mij te
voorkomen. Door het ongeval heb ik letsel oplopen. Ik had kneuzingen in mijn nek en
schouders en had veel pijn. Sinds het ongeval ben ik onder behandeling bij mijn huisarts met
pijnstilling. Tot de dag van vandaag heb ik nog veel last van mijn nek en schouders.
Volgens mijn huisarts heb ik een whiplash opgelopen. Ik heb pijn bij het draaien van mijn
hoofd, liggen en kan bijvoorbeeld geen zware dingen tillen. Ik gebruik nu nog dagelijks
pijnmedicatie op voorschrift van mijn huisarts. Ik ben hiervoor ook nog steeds onder
behandeling bij een fysiotherapeut. Ik ben een tijd ziek geweest voor mijn werk en ben op
therapeutisch basis weer een paar uur gaan werken. Dit ging niet goed en ben nu weer
volledig ziek gemeld. Dit alles geeft mij erg veel stress en is er nog geen volledig herstel in
zicht. Het ongeval heb ik gelukkig overleeft, maar heeft mijn leven drastisch veranderd.
9. Een geschrift, te weten een medisch verslag, opgemaakt door [naam 2] op 8 juni 2022, voor zover inhoudende:
Verslag 09-05-2020 van Afdeling Spoedeisende Hulp:
Conclusie: hematoom thoraxwand rechts met lokaal forse drukpijn, op CT-scan thorax geen ribfracturen of klaplong (pneumothorax). Contusie elleboog met schaafwondjes. Beleid: naar huis, uitleg. Pijnstilling met diclofenac en paracetamol. Via huisarts controle mammografie (bij toevalsbevinding rechterborst).
Brieven 26-06-2020, 21-08-2020 en 04-12-2020 van [bedrijfsarts 1] :
Geen verbetering in beperkingen en mogelijkheden. Betrokkene is verwezen naar Winnock.
Brief 18-12-2020 van [bedrijfsarts 1] :
Betrokkene start 19-01-2021 met een multidisciplinair traject bij Winnock. Na afronding van het traject veronderstelt ondergetekende een inschatting te kunnen maken van de prognose van de verdere verzuimduur.
Brief 29-01-2021 van [bedrijfsarts 1] :
Na ruim 8 maanden kan betrokkene voor het eerst weer op de werkvloer verschijnen.
Brief 12-04-2021 van [bedrijfsarts 2]:
Betrokkene is nog onder behandeling in de curatieve zorgsector. Haar situatie is nog niet stabiel. Beperkingen: in bukken, knielen, hurken, zwaar tillen, sjouwen, duwen, trekken, energetische beperkingen. Adviezen: opbouwen in werk tot aan week 20 besproken met dan elke week met 30 minuten per dag uitbreiden.
Uw verslag 28-09-2021:
Rapport Personenschade.
Klachten na het ongeval: nek-, rug- en schouderklachten. Betrokkene consulteerde een fysiotherapeut en psycholoog.
Huidige klachten: last rechter schouder (na het werk of verrichten van huishoudelijke taken). Pijn onderrug bij verkeerd liggen, lang lopen en lang zitten. Tevens nekklachten aan de achterzijde van de nek. Voor het ongeval: geen eerdere klachten, geen eerdere ongevallen.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ongeval met lichamelijk letsel tot gevolg
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] op 9 mei 2020 ‘s nachts om ongeveer 02:30 uur op de snelweg A4 in de richting van Amsterdam in haar Toyota Aygo reed toen er een spookrijder met hoge snelheid haar kant op kwam rijden. Die spookrijder is niet voor haar uitgeweken, waardoor zij moest remmen en uitwijken. Als gevolg daarvan is zij met haar auto over de kop geslagen en heeft zij lichamelijk letsel opgelopen. Blijkens haar verklaring en het medisch verslag is dat letsel van dusdanige aard geweest dat zij haar werk niet heeft kunnen doen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het de verdachte is geweest die als spookrijder op de A4 heeft gereden en zo ja, of en welke mate van schuld de verdachte dan aan het ongeluk heeft gehad.
Was de verdachte de spookrijder?
De verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van het ongeluk op de A4 heeft gereden richting Amsterdam in zijn donkere/grijze Volkswagen Golf met [kenteken] . Hij heeft echter ontkend dat hij de persoon is die op die snelweg heeft spookgereden en zo het ongeluk veroorzaakt heeft.
De [getuige 1] heeft omstreeks 02:20 uur ter hoogte van hectometerpaal 39,3 in zijn spiegels een auto zien naderen die slingerend reed en groot licht voerde. Hij werd door deze auto, een donkere Volkswagen Golf met [kenteken] ingehaald met een snelheidsverschil van ongeveer 20 kilometer per uur. [getuige 1] belde vanwege de rijstijl van de bestuurder direct de politie. Bij hectometerpaal 37,3 (de nummering van de hectometerpaalnummers loopt af in de richting van Amsterdam, dus twee kilometer verder dan de inhaalactie) heeft de [getuige 2] gezien dat een donker voertuig op de vluchtstrook is omgedraaid en in de tegengestelde richting is gaan rijden. Dat voertuig heeft snelheid vermeerderd en ongeveer 300 meter verder, bij hectometerpaal 37,6, is het hiervoor beschreven ongeluk ontstaan waarbij het slachtoffer moest uitwijken voor de spookrijder. De [getuige 1] , die even daarvoor was ingehaald, kwam vlak na het ongeluk ter plaatse en heeft nog waargenomen dat hij door de spookrijder gepasseerd is. De spookrijder reed volgens [getuige 1] in een klein, grijs voertuig waarvan hij het wat betreft het tijdsverloop mogelijk acht dat het hetzelfde voertuig was als waardoor hij even daarvoor al slingerend was ingehaald. Tot slot heeft de getuige Boukhezra verklaard dat ook hij rond het tijdstip van het ongeluk een spookrijder heeft gezien, waarschijnlijk rijdend in een Volkswagen Golf.
Uit de verklaringen van de verdachte en de genoemde getuigen leidt de rechtbank af dat de verdachte in zijn Volkswagen Golf de [getuige 1] heeft ingehaald, vlak daarna een spookrijder deze getuige tegemoet kwam rijden en even verderop een verkeersongeluk had plaatsgevonden. De auto van de verdachte past bij de beschrijving die de getuigen van het voertuig van de spookrijder hebben gegeven. In combinatie bezien met het eerdere opvallende, slingerende rijgedrag van de verdachte, die onder invloed was van drugs, concludeert de rechtbank dat de verdachte de spookrijder is geweest die met zijn Volkswagen Golf op de vluchtstrook is omgedraaid en spookrijdend over de A4 is teruggereden, waardoor vrijwel direct [slachtoffer] moest uitwijken en het verkeersongeval is ontstaan.
Bij deze conclusie betrekt de rechtbank dat de verdachte op zitting een verklaring heeft afgelegd over het verkeersongeluk die niet waar kan zijn.
De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij twee keer langs het ongeluk is gereden (eerst in de richting van Leiden en vervolgens, rijdend over de andere kant van de snelweg, terug in de richting van Den Haag), dat hij de spookrijder niet is geweest en geen spookrijder heeft gezien.
De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk. Als de verdachte niet de spookrijder was maar wel twee keer langs de plek van het ongeval is gereden, dan kan het niet anders dan dat hij tussen de plek waar hij de vrachtauto inhaalde en die van het ongeval de spookrijder is gepasseerd. De rechtbank kan zich niet voorstellen dat de verdachte de spookrijder niet zou hebben opgemerkt.
De rechtbank gaat er overigens wel van uit dat de verdachte twee keer langs het ongeval is gereden, maar dit na nog een keer op de A4 zijn auto te hebben gekeerd. Uit het dossier blijkt dat er geen meldingen zijn geweest van een spookrijder op de A4, verder in de richting van Leidschendam. Het is daardoor aannemelijk dat de spookrijder kort na het veroorzaken van het ongeval is gekeerd in de juiste rijrichting, de richting van Leiden, en dat deze bestuurder vervolgens, opnieuw rijdend in de richting van Leiden, de plek van het ongeval is gepasseerd. De verdachte heeft verklaard dat hij in Leiden van de snelweg is afgegaan en daar de snelweg terug in de richting van Den Haag heeft genomen. Terugrijdend in de richting van Den Haag zal hij voor de tweede keer, vanaf de andere kant van de snelweg, het ongeval hebben gezien.
Mate van schuld
De wetgever heeft met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), de toepasselijke strafbepaling bij een overtreding van artikel 6 WVW, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank moet daarom beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid. Van overtreding van artikel 5a WVW is sprake als een verkeersdeelnemer zich zodanig in het verkeer gedragen heeft dat dit een ernstige schending van de verkeersregels oplevert. Als een zodanige verkeersgedraging kan bijvoorbeeld worden aangemerkt het tegen de verkeersrichting inrijden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft op de A4, onder invloed van MDMA en MDA, zijn voertuig op de vluchtstrook gekeerd en is tegen de verkeersrichting in gereden. Daarmee heeft hij een belangrijk verkeersvoorschrift in ernstige mate geschonden. Spookrijden is op zichzelf al zeer gevaarlijk en de wijze waarop de verdachte dit heeft gedaan levert een ernstige schending op van het verkeersvoorschrift. De verdachte heeft namelijk midden in de nacht, op de snelweg waar het verkeer met een aanmerkelijke snelheid rijdt, onder invloed van verdovende middelen tegen de rijrichting ingereden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte aldus twee essentiële verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. Gelet op de aard en de ernst van deze verkeersovertredingen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. Tot slot overweegt de rechtbank dat met dit rijgedrag gevaar was te duchten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gedrag van de verdachte als overtreding van artikel 5a WVW is aan te merken. De rechtbank oordeelt dan ook dat sprake is van roekeloosheid.
Feit 3: verlaten plaats ongeval
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan wat hem onder feit 3 ten laste is gelegd, kort gezegd het verlaten van een plaats van het door hem veroorzaakte verkeersongeval.
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 9 mei 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A4 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- een auto te besturen, terwijl hij drugs, te weten MDMA en MDA had gebruikt,
- met groot licht en al slingerend op die snelweg te rijden,
- op die snelweg zijn auto om te keren,
- vervolgens tegen de rijrichting in op diezelfde snelweg te rijden,
- niet uit te wijken om te proberen een frontale botsing te voorkomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
hij op 9 mei 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof, te weten MDMA, in combinatie met meer van deze aangewezen stoffen, te weten MDA terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof 486 microgram MDMA per liter bloed en 25 microgram MDA per liter bloed en 511 microgram Groepamfetamineachtigen bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
3.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had
plaatsgevonden in Leidschendam op de A4, op 9 mei 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
4.
hij op 9 mei 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad 48 pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op 9 mei 2020 te 's-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden
toegebracht voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en andere kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van alle feiten komt, verzocht om te volstaan met oplegging van een taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte is na gebruik van MDMA en MDA in zijn auto gestapt en heeft even later onder invloed van deze harddrugs een ongeval veroorzaakt op de A4. Doordat de verdachte op de snelweg met zijn auto is gekeerd en is gaan spookrijden, moest [slachtoffer] op het laatste moment uitwijken en is zij met hoge snelheid over de kop gevlogen. Zij heeft hierdoor behoorlijke verwondingen opgelopen, waardoor zij niet heeft kunnen werken. Het is een geluk te noemen dat het slachtoffer het ongeval heeft overleefd en dat is niet aan de verdachte te danken. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan en benadrukt dat het gaat om een van de zwaarst mogelijke verkeersovertredingen waarbij in dit geval een aanzienlijke kans op ernstig letsel of zelfs dodelijke slachtoffers is ontstaan. Het verkeersgedrag van de verdachte is dan ook, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, als roekeloos te kwalificeren. De verdachte is na het veroorzaken van het ongeval doorgereden, is weer omgedraaid is en langs de plaats van het ongeluk gereden, opnieuw zonder te stoppen. Om het slachtoffer heeft hij zich niet bekommerd.
Daarnaast had hij een -illegaal- stroomstootwapen en voor de gezondheid schadelijke harddrugs, te weten 48 pillen MDMA, in zijn bezit. Achter de productie van dit soort drugs gaat een criminele wereld schuil met ondermijnende en ontwrichtende effecten. Daarbij wordt veel milieuschade aangericht bij de verwerking van het afval van het productieproces.
Persoon van de verdachte en overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 juni 2023. Hieruit blijkt dat hij recentelijk niet in aanraking is gekomen met justitie.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor het veroorzaken van een dergelijk verkeersongeluk als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf van zes maanden en een rijontzegging voor de duur van twee jaar wanneer sprake is van een zeer hoge mate van schuld en een alcoholpromillage van beneden 570 microgram per liter. In dit geval is geen sprake van alcoholgebruik, maar van meerdere stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de WVW, met een totaal gehalte van 511 microgram per liter, terwijl de grenswaarde 25 microgram per liter bedraagt. Het bij de verdachte aangetroffen gehalte van 486 microgram MDMA per liter bloed komt in de praktijk neer op gebruik van meerdere pillen XTC. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat er sprake is van de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid. Daar komt bij dat de verdachte ten tijde van de feiten eigenaar was van een rijschool, in die hoedanigheid een voorbeeldfunctie had en ook bekend mag worden verondersteld met de gevolgen van (zeer) gevaarlijk rijgedrag. De verdachte heeft echter geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn acties: hij is simpelweg doorgereden naar huis, de ravage die hij heeft aangericht achter zich latend. Ook zijn ontkennende proceshouding is in dit opzicht tekenend: daarmee heeft hij ook op zitting geen verantwoordelijk voor het verkeersongeval genomen.
De rechtbank stelt vast dat door het ruime tijdsverloop in deze zaak tussen het moment dat de vervolging van de verdachte is begonnen (te weten 9 mei 2020) en de berechting van de verdachte de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, met ruim een jaar is overschreden. Zij zal dat in strafverminderende zin laten meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten, met name het eerste feit, onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden en daarnaast een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genoemde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen voorwerp onttrokken kan worden aan het verkeer.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Met dit voorwerp is feit 5 gepleegd en het is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de
schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander
lichamelijk letsel wordt toegebracht;
ten aanzien van feit 2
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
9 (NEGEN) MAANDEN;
veroordeelt de verdachte voorts ter zake van feit 1 primair tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
2 (TWEE) JAREN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere bijkomende straf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1 STK stroomstootwapen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.C.L. Vreugdenhil, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2023.