ECLI:NL:RBDHA:2023:11192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van vreemdelingenwetgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Iraakse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 juli 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij eiser op 10 juli 2023 zijn gronden indiende en verweerder op 14 juli 2023 een verweerschrift indiende. Het onderzoek werd op 20 juli 2023 gesloten.

De rechtbank overweegt dat verweerder een concreet aanknopingspunt heeft voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser betwist echter de feitelijke juistheid van de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen en stelt dat hij een meewerkend persoon is. De rechtbank concludeert dat de door verweerder aangevoerde gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de openbare orde niet geschonden zou zijn, en de rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om een lichter middel toe te passen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.B.G.T. von Bóné),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak schriftelijk te behandelen.
Eiser heeft op 10 juli 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 14 juli 2023 een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 20 juli 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraakse nationaliteit te hebben.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe gedaan;
3b: zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3d: niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn/haar identiteit en
nationaliteit.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a: zich niet aan één of meer andere voor hem/haar geldende verplichtingen van
hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de feitelijke juistheid van de zware grond 3b. Eiser viel tijdens zijn verblijf niet onder enig toezicht, zodat van onttrekking daaraan geen sprake kan zijn. Eiser is een meewerkend persoon, waardoor geen grond bestaat om te veronderstellen dat hij zich aan (enig) toezicht zou willen hebben onttrekken. Eiser voert verder dat de omstandigheden waaronder hij is aangetroffen onvoldoende zijn om een schending van de openbare orde aan te nemen. Tot slot heeft verweerder ten onrechte niet kenbaar in de maatregel overwogen of een lichter middel kon worden opgelegd. Verweerder had een lichter middel op moeten leggen omdat eiser uit eigen beweging terug wil keren naar Duitsland en hij daartoe voldoende mogelijkheden had.
4. Eiser heeft de zware gronden 3a en 3d en de lichte gronden 4a, 4c en 4c onbetwist gelaten. Deze gronden kunnen de maatregel dragen. [3] Hieruit volgt dat er een significant risico op onttrekking bestaat. [4] Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd tegen zware grond 3b behoeft daarom geen bespreking.
5. De rechtbank overweegt dat niet aan eiser is tegengeworpen dat hij de openbare orde geschonden zou hebben. Wat eiser hierover heeft aangevoerd kan zonder nadere motivering niet maken dat niet aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel is voldaan.
6. Verweerder heeft niet hoeven volstaan met een lichter middel. Verweerder heeft – anders dan eiser aanvoert – in de maatregel afgewogen of een lichter middel kon worden toegepast. [5] Hierbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser enerzijds verklaart dat hij zelfstandig naar Duitsland terug wil keren, en anderzijds verklaart dat hij van plan is om in september illegaal met een boot vanuit Nederland naar de Verenigde Staten te vertrekken.
7. Tot slot ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb.
4.Artikel 59a van de Vw, in samenhang bezien met artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vb.
5.Het bestreden besluit, pagina 3 en 4.
6.ECLI:EU:C:2022:858.