ECLI:NL:RBDHA:2023:1118
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 24 oktober 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 juni 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft desgevraagd aangegeven het beroep te handhaven, ondanks de inwilliging van zijn aanvraag. De rechtbank heeft besloten om uitspraak te doen zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de aanvraag inmiddels is ingewilligd. Eiser heeft echter zijn beroep willen handhaven met betrekking tot de conclusie van de staatssecretaris dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die uitsluit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, heeft eiser geen procesbelang meer in deze kwestie. De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft echter ook overwogen dat eiser, vanwege het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, recht heeft op vergoeding van proceskosten. Deze kosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.