ECLI:NL:RBDHA:2023:1117
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag, ingediend op 22 oktober 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 4 juli 2022 de asielaanvraag van eiseres ingewilligd. Eiseres heeft desondanks haar beroep gehandhaafd, met de stelling dat de staatssecretaris niet heeft beoordeeld of er bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank heeft het voornemen geuit om uitspraak te doen zonder een zitting te houden, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, de inwilliging van de aanvraag betekent dat aan het beroep is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft eiseres, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, in zoverre geen procesbelang meer. Eiseres heeft haar beroep willen handhaven voor het deel dat betrekking heeft op de bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank stelt vast dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND uitsluit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren aan eiseres.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat er geen aanleiding is om de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend te achten wegens strijd met het Unierecht. Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiseres met haar beroep niet bereiken wat zij wil, waardoor ook in dit opzicht het procesbelang ontbreekt. De rechtbank verklaart het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Ten slotte, omdat eiseres het recht had om beroep in te stellen wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.