ECLI:NL:RBDHA:2023:1115
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling tot vergoeding van proceskosten na intrekking asielberoep
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 10 september 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 23 juni 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om uitspraak te doen zonder een zitting te houden, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder niet binnen de geldende termijn op de asielaanvraag heeft beslist en deze aanvraag hangende het beroep is ingewilligd, is verweerder geheel tegemoetgekomen aan het beroep van eiser. Het verzoek van eiser om vergoeding van de proceskosten wordt dan ook als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrechter. Dit bedrag is berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de wegingsfactor ‘licht’ toegepast.
De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.