ECLI:NL:RBDHA:2023:1114
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 5 augustus 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 18 juli 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desondanks aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft besloten om uitspraak te doen zonder een zitting te houden, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen. Eiser heeft in dat geval geen procesbelang meer, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Eiser handhaaft zijn beroep echter voor zover het gaat om de conclusie van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen aan hem verschuldigd zijn.
De rechtbank wijst erop dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND uitsluit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat de Tijdelijke wet op dit punt niet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht.
Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. De rechtbank verklaart het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Wel wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt.