ECLI:NL:RBDHA:2023:1112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
NL22.21044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een vreemdeling van Bosnië en Herzegovina, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 22 september 2022 door de staatssecretaris was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, conform artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De eiser stelde dat hij rechtmatig in Nederland verbleef, maar de rechtbank oordeelde dat hij de vrije termijn voor verblijf had overschreden en geen verblijfsrecht in een andere lidstaat had aangetoond. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht een terugkeerbesluit had genomen, aangezien de eiser niet kon bewijzen dat hij recht had op verblijf in Duitsland, waar hij een partner en kinderen had. De rechtbank concludeerde dat het inreisverbod niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de eiser niet had aangetoond dat zijn situatie een uitzondering rechtvaardigde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21044

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1978 en burger van Bosnië en Herzegovina te zijn.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd met een vertrektermijn van 28 dagen. Verweerder heeft daartoe vastgesteld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. Eiser heeft namelijk de vrije termijn voor verblijf in Nederland overschreden. Daarnaast heeft verweerder tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartegen het volgende aan. Eiser heeft een partner in Duitsland met wie hij samen vier kinderen heeft. Eiser is bezig met het legaliseren van zijn verblijf aldaar. Het inreisverbod doorkruist dit en is dan ook in strijd met artikel 8 van het EVRM. [2] Eiser had van verweerder de gelegenheid moeten krijgen om hiervan bewijsstukken in te dienen. Verweerder kan niet volstaan met de enkele constatering in het bestreden besluit dat eiser zijn vrije termijn met drie maanden heeft overschreden en dat hij geen verblijfsrecht in Duitsland heeft, maar had nader moeten motiveren waarom het uitvaardigen van een terugkeerbesluit en inreisverbod noodzakelijk is. Ook bestrijdt eiser het in het bestreden besluit genoemde risico op onttrekking aan het toezicht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op de vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft rust van rechtswege de verplichting om Nederland uit eigen beweging te verlaten. [3] Deze termijn bedraagt in beginsel vier weken en kan worden verkort. [4] De vertrekplicht en de termijn waarbinnen daaraan gevolg moet worden gegeven worden aan de vreemdeling meegedeeld in een terugkeerbesluit. [5]
5. Eiser heeft in beroep niet bestreden dat hij ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Evenmin is gebleken van een bestaand verblijfsrecht in een andere lidstaat. Dat eiser stelt dat hij doende is om in Duitsland een verblijfsrecht te verkrijgen, betekent niet dat nu geen terugkeerbesluit kan worden uitgevaardigd. Het is aan de Duitse autoriteiten om te beoordelen of eiser daar aanspraak maakt op verblijf. Ook van andere wettelijke redenen om een terugkeerbesluit achterwege te laten [6] is geen sprake. Verweerder is dus niet gehouden tot een nadere motivering van het terugkeerbesluit.
6. Aan vreemdelingen van wie een risico op onttrekking aan het toezicht wordt aangenomen kan een kortere termijn voor vertrek worden gegund of kan een vertrektermijn worden onthouden. [7] Uit het bestreden besluit volgt dat van deze mogelijkheid in eisers geval geen gebruik is gemaakt, nu aan eiser een vertrektermijn van 28 dagen wordt geboden. Voor zover het bestreden besluit overwegingen bevat over een aan te nemen risico op onttrekking komt hieraan geen zelfstandige betekenis toe. De hiertegen geformuleerde gronden van beroep behoeven daarom geen bespreking.
7. Verweerder kan een inreisverbod uitvaardigen tegen een vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland niet onmiddellijk dient te verlaten. [8]
Verweerder voert hierbij het beleid dat is vastgelegd in de Vc. [9] De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op de vreemdelingen vaardigt op grond hiervan onder meer een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die de vrije termijn, bedoeld in artikel 3.3 van het Vb [10] met meer dan drie dagen heeft overschreden. [11] Geen inreisverbod wordt uitgevaardigd, indien het inreisverbod een schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. [12] Daarnaast kan om humanitaire of andere redenen kan worden afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod. [13]
8. In het bestreden besluit is overwogen dat eiser, die op 29 maart 2022 is ingereisd, zijn vrije termijn ruim heeft overschreden. Dit is niet door eiser betwist. Eiser heeft tot op heden niet met bewijsstukken onderbouwd dat hij een Roemeense echtgenote/partner en kinderen heeft en dat zij in Duitsland verblijven. Eiser heeft de reden hiervoor ook niet toegelicht. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat het uitvaardigen van een inreisverbod tegen eiser een schending van artikel 8 van het EVRM oplevert.
9. Verweerder heeft daarom, gelet op het door hem gevoerde beleid, aanleiding kunnen zien om aan eiser een inreisverbod op te leggen. Eiser heeft overigens geen redenen aangevoerd op grond waarvan verweerder hiervan af had moeten zien.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Artikel 61, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Artikel 62, eerste lid, van de Vw.
5.Artikel 62a, tweede lid, van de Vw
6.Artikel 62a, eerste lid, van de Vw.
7.Artikel 62, tweede lid, van de Vw
8.Artikel 66a, tweede lid, van de Vw.
9.Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Vreemdelingenbesluit 2000.
11.Paragraaf A4/2.1 van de Vc.
12.Paragraf A4/2/2, van de Vc.
13.Artikel 66a, achtste lid, van de Vw.