ECLI:NL:RBDHA:2023:1112
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit en inreisverbod voor vreemdeling zonder rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een vreemdeling van Bosnië en Herzegovina, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 22 september 2022 door de staatssecretaris was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, conform artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De eiser stelde dat hij rechtmatig in Nederland verbleef, maar de rechtbank oordeelde dat hij de vrije termijn voor verblijf had overschreden en geen verblijfsrecht in een andere lidstaat had aangetoond. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht een terugkeerbesluit had genomen, aangezien de eiser niet kon bewijzen dat hij recht had op verblijf in Duitsland, waar hij een partner en kinderen had. De rechtbank concludeerde dat het inreisverbod niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de eiser niet had aangetoond dat zijn situatie een uitzondering rechtvaardigde.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.