ECLI:NL:RBDHA:2023:11062
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot bekrachtiging en opname van een vaststellingsovereenkomst in het kader van het ouderlijk gezag en omgangsrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder van de minderjarige [minderjarige01] om een aantal afspraken, vastgelegd in overeenkomsten, te bekrachtigen en op te nemen in de beschikking. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H.H.R. Bruggeman, verzocht de rechtbank om de afspraken met de tantes van de minderjarige te bekrachtigen, zodat deze afspraken een afdwingbaar karakter zouden krijgen. De tantes, die als belanghebbenden werden aangemerkt, steunden het verzoek, terwijl de vader van de minderjarige zijn rol in het leven van het kind benadrukte.
De rechtbank heeft de feiten en de procedure in overweging genomen, waaronder het verzoekschrift van de moeder en de zitting op 14 juni 2023. De rechtbank overwoog dat de wettelijke grondslagen die de moeder aanvoerde, namelijk artikel 1:377a en artikel 1:247 BW, niet van toepassing waren op de situatie. De rechtbank concludeerde dat er geen verzoek was gedaan om een omgangsregeling vast te stellen, maar enkel om opname van de overeenkomsten, wat niet mogelijk was onder de genoemde artikelen. De rechtbank wees het verzoek van de moeder af, maar benadrukte dat de afspraken tussen de moeder en de tantes wel degelijk van kracht blijven, ongeacht de afwijzing van het verzoek.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt, wat gebruikelijk is in familierechtelijke procedures. De uitspraak is gedaan door kinderrechter mr. H. Dragtsma, bijgestaan door griffier mr. M. Meijer, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.