ECLI:NL:RBDHA:2023:11046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
NL23.10348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser voerde aan dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigde, gezien zijn familiebanden in Nederland. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen aanleiding was om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden had betrokken in zijn beoordeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de overdracht aan Duitsland rechtmatig was. Eiser had de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10348
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 16 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-NUMMER]
(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Zitting hebben:

mr. C.P.W. van Well, rechter,
F.G.A. Claessen, griffier.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat verweerder Duitsland verantwoordelijk acht voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL23.10349).
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.M. Bongaarts, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft aansluitend aan de behandeling van het beroep en het verzoek, na sluiting van het onderzoek, mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Op 9 oktober 2022 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser onder andere op 27 november 2015 en 12 augustus 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Duitsland heeft deze verzoeken afgewezen. Eiser heeft subsidiaire bescherming gekregen in Duitsland op 9 november 2016, welke op 3 september 2021 weer werd ingetrokken. Ten tijde van eiser zijn asielaanvraag in Nederland had eiser dus geen status meer in Duitsland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van 9 oktober 2022 niet in behandeling genomen en heeft dit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder heeft vastgesteld dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eiser zijn asielaanvraag en heeft op 21 november 2022 aan de Duitse autoriteiten gevraagd om eiser terug te nemen, gelet op artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening. Duitsland heeft dit terugnameverzoek aanvaard. Het claimakkoord is op 23 november 2022 tot stand gekomen.
Beroepsgronden
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat een overdracht aan Duitsland in zijn geval van onevenredige hardheid getuigt. Hij voert aan dat zijn ouders, zijn vier broers, twee zussen en andere familieleden in Nederland verblijven en dat zij inmiddels een verblijfsvergunning hebben. Eiser stelt met hen een hechte band te hebben en financieel afhankelijk van hen te zijn. Om voornoemde redenen had verweerder van zijn bevoegdheid gebruik moeten maken om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken als in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De beoordeling door de rechtbank
4. Aan de orde is de vraag of verweerder in wat eiser heeft aangevoerd aanleiding had moeten zien om van overdracht aan Duitsland af te zien en zelf de aanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren overweegt daartoe als volgt.
Onverplichte behandeling van asielaanvraag door bijzondere individuele omstandigheden?
6. In artikel 17 van de Dublinverordening is bepaald dat elke lidstaat
kanbesluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook als hij daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegd criteria niet is verplicht. Bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van de bevoegdheid om het asielverzoek
onverplichtaan zich te trekken, heeft verweerder beleidsruimte. Volgens het beleid van verweerder maakt hij terughoudend gebruik van deze discretionaire bevoegdheid, namelijk alleen in die situaties waarbij sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [1] De ruime mate van bestuurlijke vrijheid van verweerder bij de toepassing van deze discretionaire bevoegdheid maakt dat de rechtbank de beslissing van verweerder terughoudend toetst.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser familie heeft die in Nederland verblijft en het feit dat deze familie (financieel) voor eiser wil zorgen op zichzelf nog geen bijzondere individuele omstandigheid is die meebrengt dat een overdracht aan Duitsland onevenredig hard is. Naast de in Nederland verblijvende familieleden heeft eiser geen andere omstandigheden aangevoerd om te onderbouwen dat verweerder onverplicht zijn asielaanvraag zou moeten behandelen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt stellen.
8. Het argument, namens eiser ter zitting aangebracht, dat verweerder geen onderscheid dient te maken tussen verlening van een verblijfsvergunning op asielgronden en een verblijfsvergunning op reguliere gronden en derhalve onderhavige procedure moet toetsen aan artikel 8 EVRM slaagt niet. Bij Dublinprocedures, zoals onderhavige, staat immers de vraag naar de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag centraal en de Dublinverordening is niet bedoeld als route waarlangs verblijf op reguliere gronden kan worden verkregen. Mocht eiser op grond van artikel 8 EVRM in Nederland willen blijven, dan moet hij een aparte verblijfsvergunning met dat doel aanvragen.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt mogen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft alle door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden kenbaar betrokken bij zijn beoordeling.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en dat verweerder eiser mag overdragen aan Duisland.
11. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. De rechtbank heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak hoger beroep open staat gedurende een week, welke termijn aanvangt de dag nadat dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan het digitale dossier is toegevoegd.
Deze uitspraak is aldus in het openbaar gedaan op 16 mei 2023 door mr. C.P.W. van Well, rechter, in aanwezigheid van F.G.A. Claessen, griffier.
Het proces-verbaal van deze uitspraak is bekendgemaakt op: 25 mei 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.