ECLI:NL:RBDHA:2023:11045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de toepassing van lichter middel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juli 2023, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser Nederland is binnengekomen zonder geldig reisdocument en dat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring. Eiser betwistte de gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om deze te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat er geen lichter middel was toegepast, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om een lichter middel toe te passen, gezien de eerdere meldplicht die niet had geleid tot vertrek.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat er zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19877

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is via een beeldverbinding verschenen en ter zitting bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Bewaringsgronden
2. Verweerder heeft aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, omdat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe gedaan;
3b: zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c: eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de
plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de
daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d: niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3e: in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens
heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland
of een andere lidstaat;
3f: zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i: heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot
terugkeer.
3. Ter zitting heeft verweerder zware grond 3f laten vallen.
4. Eiser betwist alle aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden.
5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] volgt dat voor het opleggen van zware gronden alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daar – als dat het geval is – geen nadere toelichting op hoeft te geven. [4]
6. Vaststaat dat eiser Nederland is ingereisd zonder geldig reisdocument. Eiser is dan ook niet op rechtmatige wijze Nederland binnengekomen. Dat eiser stelt dat hij voor familiebezoek is ingereisd, doet aan de feitelijke juistheid van de grond niet af. Verweerder heeft zware grond 3a daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Ook zware grond 3b is feitelijk juist. Eiser was met ingang van 25 juli 2019 met onbekende bestemming vertrokken en is slechts als gevolg van een strafrechtelijke verdenking alsnog aangetroffen waarna hij in bewaring is gesteld. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder beschikt over het woonadres van zijn neef leidt dit niet tot een ander oordeel. Uit het dossier blijkt niet dat eiser een (bestaand) adres heeft gegeven of dat anderszins een adres bij verweerder bekend is. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel te dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel
7. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen lichter middel is toegepast. Een bewaringsmaatregel is immers een ultimum remedium. Eiser is slechtziend en verweerder had daarom moeten motiveren waarom deze medische klacht geen reden gaf om een lichter middel op te leggen. Daarnaast heeft eiser zorgtaken voor zijn neef en diens kat. Eiser wil graag meewerken aan zijn uitzetting, waardoor alsnog besloten moet worden om over te gaan tot het opleggen van een meldplicht.
8. Verweerder heeft niet hoeven volstaan met een lichter middel. Niet is betwist dat verweerder in 2019 een meldplicht aan eiser heeft opgelegd. Deze meldplicht heeft niet geleid tot eisers vertrek naar Marokko. Daarbij komt dat eiser voorafgaand aan de maatregel heeft verklaard dat hij niet naar Marokko terug wil keren. [5] Eiser verklaart thans dan weliswaar (alsnog) te willen meewerken aan zijn uitzetting maar daar staat tegenover dat zijn gedrag en de verklaringen daar tot nu toe niet op wijzen, zeker niet nu eiser recent herhaaldelijk heeft verklaard nooit naar Marokko terug te willen gaan en daar ook niet aan mee te werken. [6] Daarnaast is niet gebleken dat eiser moeite heeft gedaan om aan identiteits- of reisdocumenten te komen.
9. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die het opleggen van de maatregel voor eiser onredelijk bezwarend maken. Dat eiser slechtziend is en lenzen draagt heeft verweerder bij het opleggen van de maatregel betrokken. Verweerder heeft verder terecht tegengeworpen dat eiser niet heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt dat hij door een zichtbeperking niet kan reizen of in bewaring kan verkeren. Ten aanzien van de zorgtaken die eiser stelt te hebben voor zijn neef (en diens kat) heeft verweerder terecht in de maatregel betrokken dat zij voor deze zorgtaken niet afhankelijk zijn van eiser. De neef van eiser heeft immers twee broers en één zus en hij kan daarnaast een beroep doen op medische en sociale voorzieningen.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
10. Eiser voert aan dat verweerder niet voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt. Verweerder heeft geen vertrekgesprekken met eiser gevoerd, sinds de maatregel is opgelegd heeft eiser enkel kort telefonisch met een regievoerder van DT&V [7] gesproken. Verder valt niet uit te sluiten dat de Marokkaanse autoriteiten om enige (specifieke) reden aan eiser geen LP gaan verschaffen, waardoor geen zicht bestaat op uitzetting binnen een redelijke termijn.
11. Op 18 juli 2023 heeft verweerder onder andere een verslag d.d. 13 juli 2023 van een vertrekgesprek op 11 juli 2023 ingebracht. Daarbij heeft hij voorts laten weten dat op 10 juli 2023 een vlucht voor eiser is aangevraagd, op 11 juli 2023 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en op 14 juli 2023 de gegevens van een vlucht voor 28 juli 2023 bekend zijn geworden. [8] Uit bovengenoemd verslag van het vertrekgesprek blijkt dat eiser op 11 juli 2023 van 10:40 tot 10:50 met een regievoerder van DT&V heeft gesproken over onder andere zijn vertrekplicht, de verleende LP en het plannen van een vlucht. Verweerder heeft hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser gewerkt. Uit het bestreden besluit en het vertrekgesprek blijkt verder dat de Marokkaanse autoriteiten een LP ten behoeve van eiser hebben verstrekt. Daarom bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
Ambtshalve beoordeling
12.
De rechtbank ziet in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [9]
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vw.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Staten.
5.Proces-Verbaal van het gehoor van 8 juli 2023 (M110), p.11.
6.Verslag vertrekgesprek van 11 juli 2023.
7.Dienst Terugkeer en Vertrek.
8.De aanbiedingsbrief van 18 juli 2023.
9.ECLI:EU:C:2022:858.