ECLI:NL:RBDHA:2023:11035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19193 NL23.19216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring tegen een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 3 juli 2023 een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring waren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk is, omdat er geen inreisverbod was uitgevaardigd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, gezien het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de combinatie van het gehoor voor het terugkeerbesluit en het gehoor voor de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.19193 en NL23.19216

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is geregistreerd onder nummer NL23.19216 en het beroep tegen de maatregel onder nummer NL23.19193. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met een schriftelijke afdoening van beide beroepen. Op 6 juli 2023 heeft eiser de gronden van de beroepen ingediend. Verweerder heeft op 10 juli 2023 een verweerschrift ingediend. Op 17 juli 2023 heeft de rechtbank het onderzoek in beide beroepen gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Over bestreden besluit 1
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep zich tevens richt tegen een inreisverbod. Uit het bestreden besluit blijkt echter niet dat tegen eiser, naast een terugkeerbesluit, ook een inreisverbod is uitgevaardigd. Het beroep van eiser is daarom in zoverre niet-ontvankelijk.

Over bestreden besluiten 1 en 2

3. In de bestreden besluiten 1 en 2 heeft verweerder vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De beroepsgronden van eiser zijn in beide zaken gelijkluidend. Eiser voert aan dat hij niet adequaat is gehoord in het kader van het voornemen van verweerder aan hem een terugkeerbesluit op te leggen. Dit gehoor is namelijk gecombineerd met het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring. Daardoor is bij eiser de indruk ontstaan dat, nog voordat tegen hem een terugkeerbesluit werd uitgevaardigd, al vaststond dat een maatregel van bewaring zou worden opgelegd. Het terugkeerbesluit is daarom onrechtmatig. Dit heeft tot gevolg dat ook de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
Beoordeling ten aanzien van bestreden besluit 1
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat aan eiser eerder, op 8 juni 2023, een maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, van de Vw, omdat er concrete aanwijzingen bestonden dat eiser onder de werkingssfeer van de Dublinverordening [1] viel. Deze maatregel is op 3 juli 2023 opgeheven omdat het claimverzoek van verweerder bij de Spaanse autoriteiten is afgewezen. Niet in geschil is dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerder was daarom in beginsel gehouden tegen eiser een terugkeerbesluit uit te vaardigen. [2] Eiser is daartoe op 3 juli 2023 gehoord. Dit gehoor stond tevens in het teken van het voornemen van verweerder om eiser opnieuw in bewaring te stellen, dit keer op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw.
6. De rechtbank is van oordeel dat er geen rechtsregel is die zich ertegen verzet dat het horen voorafgaand aan een uit te vaardigen terugkeerbesluit en het horen voorgaand aan een (daarop te volgen) inbewaringstelling in één gehoor wordt gecombineerd. Uit het proces-verbaal van het gehoor in het dossier (M110) blijkt dat aan eiser bij aanvang van bet gehoor is meegedeeld dat hij werd gehoord met betrekking tot het voornemen aan hem een terugkeerbesluit op te leggen én het voornemen hem in bewaring te stellen. Eiser is er daarbij steeds uitdrukkelijk op gewezen dat hij zijn zienswijze kan geven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is.
7. Ook volgt de rechtbank niet dat verweerder hem ten onrechte geen termijn voor vrijwillig vertrek heeft verleend. De rechtbank is van oordeel dat uit de gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd voldoende blijkt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft op grond hiervan een vertrektermijn aan eiser heeft kunnen onthouden. [3]
8. Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beoordeling ten aanzien van bestreden besluit 2
9. Nu eiser geen rechtmatig verblijf heeft en er een rechtsgeldig terugkeerbesluit is uitgevaardigd, is verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
10. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Zoals hiervoor onder 3 is overwogen, zijn de zware en lichte gronden die verweerder daarvoor aanwezig acht gelijk aan de gronden die ten grondslag liggen aan het terugkeerbesluit. Eiser heeft deze niet betwist. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
11. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [4] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van bestreden besluit 1:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Ten aanzien van bestreden besluit 2:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 62a van de Vw.
3.Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw.
4.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.