ECLI:NL:RBDHA:2023:11030
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag niet in behandeling had genomen. Het primaire besluit dateert van 7 november 2022. Na het indienen van bezwaar heeft de staatssecretaris op 6 maart 2023 een beslissing genomen op het bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overweegt dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig. Dit leidt tot de conclusie dat er geen connex beroep is, wat betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 6:6, onder a, van de Awb, in combinatie met artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.