ECLI:NL:RBDHA:2023:11026
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag op 24 juni 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overwoog dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig. Het verzoek om voorlopige voorziening werd daarom gelijkgesteld met een verzoek dat gedaan wordt hangende het beroep bij de bestuursrechter.
De voorzieningenrechter heeft in een andere zaak, met nummer AWB 22/5633, op dezelfde dag uitspraak gedaan op het beroep, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.