ECLI:NL:RBDHA:2023:11025
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 24 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Het bezwaar werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard, waarna de eiser beroep instelde tegen dit besluit. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overwoog dat volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep moet bevatten. Aangezien de eiser geen gronden had ingediend, kon de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren op basis van artikel 6:6 van de Awb. De rechtbank had de eiser eerder de gelegenheid gegeven om binnen vier weken alsnog gronden in te dienen, maar hierop was geen reactie gekomen.
Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken.