ECLI:NL:RBDHA:2023:11023
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had op 1 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Hierop heeft de verzoeker bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overwoog dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig. Het verzoek om voorlopige voorziening werd daarom gelijkgesteld met een verzoek dat gedaan wordt hangende het beroep bij de bestuursrechter, zoals vermeld in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens in een andere zaak, met nummer AWB 22/4443, uitspraak gedaan op het beroep. Gezien deze uitspraak werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.