ECLI:NL:RBDHA:2023:11022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
09/182221-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Gouda

Op 26 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 16 juli 2022 in Gouda het slachtoffer met een mes in de borst gestoken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer of noodweerexces. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Tijdens de zitting op 12 juli 2023 werd de vordering van de officier van justitie, mr. N. Bakker, besproken, evenals de verdediging door mr. A. Aissal. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde, met de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk gewond zou raken. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De verdachte had het slachtoffer achtervolgd en meerdere keren met het mes gestoken, wat de rechtbank als aanvallend gedrag beschouwde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie jaar, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 6.426,82, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen recht had op een voorwaardelijke straf, gezien zijn houding en het ontbreken van een stoornis die TBS rechtvaardigde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/182221-22
Datum uitspraak: 26 juli 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[naam] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A. Aissal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juli 2022 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes heeft gestoken in de borststreek van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van poging tot doodslag en heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte zou hebben gestoken. Tevens stelt de raadsman dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood. Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel nu [slachtoffer] niet in de borststreek geraakt is.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. [1]
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 juli 2023, voor zover inhoudende:
Er ontstond in de [adres] een worsteling met [slachtoffer] . Ik pakte mijn mes en hield het voor mij.
2. Het proces-verbaal verloop van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 17 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 23-24):
[slachtoffer] heeft onder andere nog verteld dat hij hoorde dat [naam] meerdere keren in zijn richting riep: ‘ik maak je dood’.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 25-27):
Ik hoorde [slachtoffer] zeggen:
[naam] pakte mij vast en ik pakte hem vast. Op een gegeven moment zag ik dat hij uit zijn broek een groot mes pakte en mij stak met dat mes. Ik zag hem nog een keer met zijn mes op mij in steken. Deze kon ik gelukkig ontwijken. Ik heb mij vervolgens omgedraaid en ben weg gerend. Net toen ik mij omdraaide, voelde ik nog iets op mijn schouder. Hij heeft mij voor een derde keer geprobeerd te steken. Ik heb daar een kras van op mijn schouder. Ik, verbalisant, heb een foto genomen van de snee op de schouder van [slachtoffer] .
4. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , getuige, op 3 oktober 2022 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
Op de [adres] haalde [naam] het mes tevoorschijn. Ik kon op tijd naar [slachtoffer] schreeuwen van: ‘pas op, mes!’ [naam] had nog de kans om hem te steken, recht onder zijn hart. Het mes was best wel groot. [naam] rende met het mes achter hem aan. Hij probeerde hem meerdere malen te steken. Voordat [slachtoffer] wegrende kon hij nog een steekbeweging maken en [slachtoffer] heeft daar ook een litteken aan overgehouden op zijn rug.
5. Het proces-verbaal van bevindingen getuige El Koubai, opgemaakt op 17 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 46 en 47):
lk zag dat de bestuurder van de witte BMW een mes pakte en [slachtoffer] stak onder zijn borst.
6. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , getuige, op 3 oktober 2022 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
Ik zag die jongen met een groot mes achter [slachtoffer] aanrennen. Het mes was groot en leek op een keukenmes. Ik zag dat [slachtoffer] bijna viel en dat die jongen dichterbij kwam. [slachtoffer] is daarna weer gaan rennen.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 juli 2022, voor zover inhoudende (p. 53-58):
Op camerabeelden is de kruising van [adres] en de [adres] . [adres] loopt naar rechts in de richting van de [adres] . Genoemde straten liggen binnen de bebouwde kom van de gemeente Gouda.
Om 20:16,22 uur stapt [naam] in zijn witte BMW en rijdt weg in de richting van [adres] .
Dan is om 20:16,30 uur te zien dat [slachtoffer] ook wegloopt in de richting van [adres] . Om 20:18,35 uur is te zien dat [slachtoffer] kennelijk is gestoken en gewond terug komt lopen
8. Een geschrift, te weten een letselbeschrijving [slachtoffer] , van 6 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 144):
Bij onderzoek is het volgende waargenomen: Een wond van 3 cm (niet nader omschreven) onder de linker ribbenboog. Op de CT-scan van de borst en buik wordt er door de radioloog een (steek)wond gezien in de linker boven kwadrant van de buik, die een schuin verloop heeft naar midden-onder. Er zijn meerdere luchtbellen zichtbaar in het wondtraject en aan de voor-zijkant van de borstwand in de weke delen. Tevens zijn er enkele luchtbellen gezien in het vet rondom het hart en tussen de maag en de buikwand. Er wordt een wond gezien van 3 cm met op de CT-scan een wondtraject dat dieper is dan de wondgrootte. Deze bevindingen kunnen goed passen bij een steekwond.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feitenvaststelling
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte op 16 juli 2022 in Gouda [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) met een mes in de borststreek heeft gestoken.
De verdachte verklaart zelf dat hij een groot keukenmes voor zich hield tijdens de confrontatie met [slachtoffer] . Dat de verdachte met dat mes opzettelijk een steekbeweging heeft gemaakt naar [slachtoffer] en hem daarbij in de borststreek heeft geraakt, volgt uit de verklaringen van [slachtoffer] en die van getuigen [getuige] en Koubai. Dat die steek opzettelijk is toegebracht, wordt daarnaast ondersteund door het feit dat de verdachte [slachtoffer] een ogenblik later heeft achtervolgd, hem daarbij een tweede keer met het mes heeft geraakt, en dat hij op enig moment naar [slachtoffer] heeft geroepen: “ik maak je dood”. Bovendien heeft de verdachte met enige kracht gestoken: [slachtoffer] had een steekwond van 3 centimeter breed en meer dan 3 centimeter diep.
Het verweer van de verdediging dat de belastende getuigenverklaringen onbetrouwbaar zouden zijn, volgt de rechtbank niet, nu deze onderling op essentiële punten overeen komen, en steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
Het door de verdachte aangevoerde scenario dat [slachtoffer] op andere wijze door een mes is “geraakt” of “getroffen”, wordt weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De steekwond zat vlak onder de ribben. Naar algemeen spraakgebruik kan onder de term “borststreek” ook het gebied in de directe nabijheid van de borst worden begrepen, waaronder het gebied vlak onder de ribben. Anders dan de verdediging acht de rechtbank dan ook bewezen dat [slachtoffer] in de borststreek is geraakt, zoals ten laste gelegd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte [slachtoffer] met een mes in de borststreek heeft gestoken.
Opzet op de dood
In de borststreek bevinden zich vitale organen, zoals het hart, de longen en de lever. Het steken met een mes in dat deel van het lichaam van [slachtoffer] , bracht naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich mee dat deze daardoor dodelijk verwond zou worden. Het handelen van de verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer op dat gevolg gericht dat de verdachte met zijn handelen die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, door op deze wijze te handelen, minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Dat [slachtoffer] in dit geval niet in vitale delen is geraakten niet in levensgevaar heeft verkeerd, is een gelukkige toevalligheid, en doet dan ook niets af aan het voorgaande.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 16 juli 2022 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven met een mes heeft gestoken in de borststreek van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is een beroep op noodweer dan wel noodweerexces gedaan. De verdachte heeft daartoe aangevoerd dat hij werd aangevallen door [slachtoffer] en dat hij een mes heeft gepakt om zich te kunnen verdedigen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een noodweer- dan wel noodweerexces-situatie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht dient voor een geslaagd beroep op noodweer sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Volgens vaste rechtspraak kan de verdachte zich niet met succes op noodweer beroepen als zijn gedraging, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging, kan worden aangemerkt als verdediging, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer, neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
De verdachte en [slachtoffer] hebben voorafgaand aan de steekpartij meerdere malen een confrontatie met elkaar gehad. Eerder die dag is het (volgens de verklaringen van zowel de verdachte als [slachtoffer] ) bijna tot een vechtpartij tussen hen gekomen, en moest een derde tussenbeide komen, om te voorkomen dat er klappen vielen. Op [adres] kwam het nogmaals tot een confrontatie. De verdachte reed daar, enkele minuten vóór de steekpartij, met zijn auto langs, zag [slachtoffer] lopen en sprak hem aan. [slachtoffer] ontdeed zich van zijn jas en zijn tas en nam een dreigende houding aan door met zijn vuisten te zwaaien in de buurt van het gezicht van de verdachte. De verdachte heeft zelf op de zitting verklaard dat hij op dat moment verwachtte dat er klappen zouden vallen.
De verdachte reed vervolgens weer weg, volgens zijn eigen verklaring met de bedoeling om zijn auto verderop te parkeren, en daar [slachtoffer] weer op te wachten. Ook van die laatste confrontatie verwachtte de verdachte dat deze uit de hand zou kunnen lopen; dat is volgens zijn verklaring ook de reden dat hij een groot mes in zijn broeksriem stak.
Toen het tot een fysieke confrontatie kwam, heeft de verdachte zijn mes getrokken en [slachtoffer] gestoken. Toen [slachtoffer] vervolgens wegvluchtte, rende de verdachte met het mes achter hem aan, maakte meerdere steekbewegingen naar hem en raakte hem nogmaals, van achteren bij zijn schouder.
Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte de bedoeling had om het op een fysieke confrontatie te laten komen met [slachtoffer] . Daarnaast zijn het achtervolgen van [slachtoffer] , terwijl deze wegvluchtte, en het hem van achteren verwonden, naar de uiterlijke verschijningsvorm, aanvallende, en geen verdedigende handelingen. Het beroep van de verdachte op noodweer wordt om die reden verworpen.
Het feit is strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte een maatregel van ongemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de oplegging van een maatregel van ongemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging in deze zaak disproportioneel is. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden voldaan aan het gevaarcriterium nu de kans op herhaling niet kan worden ingeschat.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij wist dat de confrontatie met het slachtoffer zou kunnen uitlopen op fysiek geweld. Desondanks zocht hij de confrontatie op, met een groot mes binnen handbereik. Tijdens die confrontatie stak hij het slachtoffer in de borststreek. Het is door een gelukkig toeval dat deze daarbij niet ernstig gewond is geraakt of zelfs is gedood. Toen het slachtoffer wegvluchtte, heeft de verdachte hem nogmaals met zijn mes verwond.
Met deze handelingen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft geen enkel respect getoond voor het leven van een medemens, en heeft zich niets aangetrokken van de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer en diens naasten. Het handelen van de verdachte heeft bij het slachtoffer geleid tot psychische klachten, zoals herbeleving van het incident, en gevoelens van angst en stress. Een steekpartij zoals deze, op klaarlichte dag in een woonwijk, zorgt bovendien voor veel gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 april 2023, waaruit blijkt dat hij in de afgelopen jaren onder meer driemaal is veroordeeld voor mishandeling, en dat voor één van die veroordelingen nog een proeftijd liep op het moment van het bewezen feit. De rechtbank zal dit alles in het nadeel van de verdachte meewegen.
Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Doorgaans wordt voor een voltooide doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de acht en twaalf jaar. In dit geval is het gebleven bij een poging en is het letsel van het slachtoffer beperkt gebleven. Het voorgaande afwegende, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van
drie jaarpassend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Uit de houding van de verdachte op de zitting maakt de rechtbank op dat hij niet open staat voor een behandeltraject. Nu een behandeltraject (zoals ook door de reclassering geadviseerd) naar het oordeel van de rechtbank een essentieel onderdeel is van een voorwaardelijke straf, acht de rechtbank het niet zinvol om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen, zoals door de officier van justitie geëist. Het opleggen van TBS vereist onder meer dat de verdachte ten tijde van de bewezen handelingen leed aan een stoornis (artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht). Op basis van de rapportages over de verdachte, waaronder het rapport van het Pieter Baan Centrum van 20 april 2023, is naar het oordeel van de rechtbank het bestaan van een stoornis bij de verdachte onvoldoende vast komen te staan.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.426,82 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.226,82 aan materiële schade en € 5.200,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover die ziet op toekomstige schade voor het instellen van hoger beroep afgewezen dient te worden. Voor het overige kan de vordering worden toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen, dan wel niet ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair moet de hoogte van de immateriële schade gematigd worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting heeft de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
Wat betreft de post “toekomstschade” van € 1.000 constateert de rechtbank dat geen sprake is van (geleden) schade, , zodat de rechtbank de benadeelde partij wat betreft deze post niet-ontvankelijk zal verklaren. De overige materiële schadeposten (voor in totaal € 1.226,82) zijn voldoende onderbouwd en door de verdachte niet betwist. Deze posten zullen worden toegewezen.
Nu vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft hij op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank stelt de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vast op € 5.200.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6.426,82, bestaande uit € 1.226,82 aan materiële schade en € 5.200,00 aan immateriële schade, en de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 juli 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan. Daarnaast zal zij de verdachte veroordelen in de proceskosten (tot op heden begroot op nihil), en de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Tevens zal zij de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7.4
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.426,82, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de vordering van 28 september 2022 met parketnummer 22/002541-20 ingetrokken.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het OM in de vordering tot
tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien reeds eerder bij onherroepelijke uitspraak de tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijke straf is gelast, zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
10. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 6.426,82 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.426,82, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 67 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Kuijper, voorzitter,
mr. M.T. Paulides, rechter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Louter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [kenmerk] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 145).