In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Nigeriaanse man geboren in 1995, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 3 mei 2023, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 17 juli 2023 de voorlopige voorziening getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst, zodat eiser niet aan Duitsland mag worden overgedragen totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het medische dossier van eiser, dat hij had overgelegd, niet was betrokken bij het bestreden besluit, wat een zorgvuldigheidsgebrek opleverde. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Echter, de rechtbank besloot om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Eiser had niet aangetoond dat hij in Duitsland niet de benodigde medische zorg zou kunnen krijgen, en de rechtbank oordeelde dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat Duitsland zich niet aan zijn internationale verplichtingen zou houden. Eiser had geen bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwden, en de rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van eiser over bedreigingen in Duitsland niet voldoende was om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 1.674,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.