ECLI:NL:RBDHA:2023:10994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
NL23.13644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: beroep gegrond, rechtsgevolgen blijven in stand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Nigeriaanse man geboren in 1995, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 3 mei 2023, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 17 juli 2023 de voorlopige voorziening getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst, zodat eiser niet aan Duitsland mag worden overgedragen totdat op het beroep is beslist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het medische dossier van eiser, dat hij had overgelegd, niet was betrokken bij het bestreden besluit, wat een zorgvuldigheidsgebrek opleverde. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Echter, de rechtbank besloot om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Eiser had niet aangetoond dat hij in Duitsland niet de benodigde medische zorg zou kunnen krijgen, en de rechtbank oordeelde dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat Duitsland zich niet aan zijn internationale verplichtingen zou houden. Eiser had geen bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwden, en de rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van eiser over bedreigingen in Duitsland niet voldoende was om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 1.674,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13644

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan [1] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld [2] . Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening [3] .
De rechtbank/voorzieningenrechter heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Madu als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Bij uitspraak van 17 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat is beslist op het beroep.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1995 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Verweerder heeft zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening [4] verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Eiser betoogt dat verweerder in zijn geval voor Duitsland niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft ernstige medische problemen (zowel fysiek als mentaal) en hij is hiervoor onvoldoende behandeld in Duitsland. Hij heeft een medisch dossier geüpload, maar verweerder heeft dit ten onrechte niet betrokken in het bestreden besluit. Tot slot voert eiser aan dat hij in Duitsland slachtoffer is geworden van bedreigingen. Hij heeft hiervan geen aangifte durven doen in Duitsland, omdat hij vreest dat hem iets zal worden aangedaan door de daders.
2.1.
Verweerder erkent in beroep dat sprake is van een gebrek, nu het overgelegde medische dossier van eiser ten onrechte niet is betrokken bij het bestreden besluit. Volgens verweerder maakt het de conclusie van het bestreden besluit echter niet anders, nu niet is gebleken dat eiser onder specialistische behandeling staat en/of dat hij de benodigde medische zorg in Duitsland niet kan krijgen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder het door eiser overgelegde medische dossier niet heeft betrokken bij het bestreden besluit. Niet in geschil is dat dit wel had moeten gebeuren. Hiermee is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb [5] .
3.1.
De rechtbank zal in het kader van finale geschilbeslechting onderzoeken of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten [6] .
3.2.
In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure. Uit het persoonlijk relaas van eiser valt ook niet af te leiden dat de asielprocedure en de opvang van asielzoekers in Duitsland niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. De enkele stelling van eiser dat hij in Duitsland niet de benodigde zorg heeft gekregen, is onvoldoende. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, is het aan eiser om te klagen bij de Duitse autoriteiten als Duitsland zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan of dat dit niet mogelijk is voor hem. Daarbij komt dat eiser zelf tijdens het gehoor heeft verklaard dat hij in Duitsland, tijdens zijn eerste en tweede verblijf, toegang had tot medische zorg en dat hij medicijnen heeft gekregen. Dat eiser hier op de zitting anders over heeft verklaard, doet aan het voorgaande niet af. Verweerder mag er verder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Duitsland jegens eiser de internationale verplichtingen, zoals die bijvoorbeeld volgen uit de Opvangrichtlijn [7] , nakomt. Zo is, op grond van artikel 19 van die richtlijn, de lidstaat verantwoordelijk voor het geven van adequate medische zorg. Verweerder mag hier ook, bij gebrek aan bewijsstukken die op het tegendeel wijzen, in het geval van eiser vanuit gaan. Hiervoor vindt de rechtbank van belang dat Duitsland zich met het claimakkoord verantwoordelijk heeft verklaard voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat deze zal worden behandeld in overeenstemming met de geldende Europese richtlijnen.
3.4.
Verweerder heeft op de zitting gesteld dat het overgelegde medische dossier van eiser niet tot een ander rechtsgevolg van het bestreden besluit leidt. De rechtbank volgt verweerder hierin. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de benodigde medische zorg in Duitsland niet zou kunnen krijgen. Daarbij komt dat Duitsland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Nu verder niet is gebleken dat eiser onder specialistische behandeling staat, gaat de rechtbank voorbij aan eisers stelling op zitting dat verweerder het medisch dossier had moeten voorleggen aan een medicus.
3.5.
De omstandigheid dat eiser in Duitsland zou zijn bedreigd leidt ook niet tot een ander oordeel. Eiser kan zich hiervoor bij de Duitse autoriteiten melden. Het enkele feit dat hij bang is dat hem dan iets zal worden aangedaan door de daders, maakt het voorgaande niet anders.
3.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen geen aanleiding te zien de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet mag worden overgedragen aan Duitsland.
Wat is de conclusie?
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Zij ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zaaknummer NL23.13644.
3.Zaaknummer NL23.13645.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
7.Richtlijn 2013/33/EU.