ECLI:NL:RBDHA:2023:10989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
NL23.15576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Venezolaanse nationaliteit en Peru als veilig derde land

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Venezolaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris stelde dat Peru als veilig derde land kan worden beschouwd, gezien de langdurige verblijf van eiser in Peru en het feit dat hij daar een verblijfsdocument heeft. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat Peru geen veilig land voor hem is vanwege eerdere ervaringen van xenofobie en discriminatie. De rechtbank heeft de zaak op 22 juni 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat eiser een zodanige band met Peru heeft dat het redelijk is voor hem om daarheen terug te keren. Eiser heeft van 2018 tot 2020 en opnieuw van 2021 tot 2023 in Peru gewoond en gewerkt. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat hij geen band met Peru heeft, en concludeerde dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Peru als veilig derde land kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende actuele informatie heeft betrokken bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in Peru, en dat de eerdere ervaringen van eiser met discriminatie niet zodanig waren dat hij niet op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de beslissing van de staatssecretaris om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren bevestigd. Eiser heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15576

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 23 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nadere reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1983 en de Venezolaanse nationaliteit te hebben. Zijn asielaanvraag is niet-ontvankelijk verklaard door verweerder, omdat Peru als veilig derde land wordt beschouwd voor eiser [1] . Omdat eiser meerdere jaren in Peru heeft gewoond en gewerkt, wordt zijn band met dat land zodanig geacht dat het redelijk is voor hem om daarheen te gaan. Verweerder vindt het aannemelijk dat eiser opnieuw tot Peru zal worden toegelaten, omdat eiser voor dat land een verblijfsdocument heeft.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser betoogt dat zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de toegang voor eiser tot Peru is gewaarborgd. Verder is Peru geen veilig land voor eiser, hij is daar slachtoffer geweest van xenofobie en discriminatie. Verweerder heeft onvoldoende doorgevraagd in de procedure over zijn situatie als hij naar Peru moet terugkeren. Eiser heeft ook een nieuwsartikel en informatie van VWN [2] overgelegd om de moeilijke situatie voor Venezolanen in Peru te onderbouwen. Verweerder heeft daarnaast onvoldoende actuele informatie betrokken over de situatie in Peru. Het informatiebericht waar verweerder zich op beroept, is meer dan twee jaar oud. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat hij geen enkele band heeft met Peru.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Verweerder kan in een concreet geval beoordelen of een land voor de specifieke vreemdeling een veilig derde land is. Aan die tegenwerping moet gedegen onderzoek ten grondslag liggen. Verweerder moet bepaalde informatiebronnen over de algemene situatie in een bepaald land bij zijn oordeel betrekken, en het door hem verrichte onderzoek en de daarop gebaseerde beoordeling ook inzichtelijk maken. Uit dit onderzoek moet blijken dat een vreemdeling in het derde land overeenkomstig de beginselen, genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 [3] zal worden behandeld. Als verweerder aan de hand van zorgvuldig onderzoek deugdelijk heeft gemotiveerd dat een vreemdeling in het derde land volgens de hiervoor bedoelde beginselen wordt behandeld, kan hij dit alleen tegenwerpen als die vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. Bovendien kan verweerder alleen tegenwerpen dat een derde land voor een specifieke vreemdeling een veilig derde land is, als verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land. Een inhoudelijke beoordeling van de situatie in een bepaald land is overbodig als niet kan worden geoordeeld dat de band van een vreemdeling met dat land zodanig is dat het voor hem redelijk is daar naartoe te gaan of als aannemelijk is dat die vreemdeling niet wordt toegelaten tot dat land. Verweerder moet die vragen beantwoorden voordat wordt toegekomen aan de vraag of die vreemdeling in dat land wordt behandeld overeenkomstig de vereisten waaraan een veilig derde land moet voldoen [4] .
3.1.
Op de zitting heeft eiser zijn beroepsgrond over de toegang tot Peru ingetrokken. De rechtbank zal hieronder dus alleen nog ingaan op de vraag of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser een zodanige band heeft met Peru dat het voor hem redelijk is daar naartoe te gaan en op de vraag of eiser in Peru wordt behandeld overeenkomstig de vereisten waaraan een veilig derde land moet voldoen.
De band met Peru
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat voor eiser sprake is van een zodanige band met Peru dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan [5] . Eiser heeft van 2018 tot 2020 en vanaf 2021 tot 2023 in Peru verbleven. Hij heeft daar in die tijd gewerkt en gewoond op basis van een verblijfsvergunning. Op grond van het beleid van verweerder mag er in die situatie van worden uitgegaan dat eiser een dergelijke band heeft met Peru [6] . De enkele stelling van eiser dat hij geen familie heeft in Peru en geen enkele band heeft met dat land, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Peru als veilig derde land
3.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat Peru voor hem niet als veilig derde land kan worden beschouwd en dat verweerder onvoldoende actuele informatie heeft betrokken bij deze beoordeling. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar
IB 2020/46 en algemene informatie op het standpunt kunnen stellen dat Peru kan worden aangemerkt als veilig derde land. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat Peru partij is bij relevante mensenrechtenverdragen, zoals het Vluchtelingenverdrag. Hierbij is er op gewezen dat Peru het verbod op refoulement heeft vastgelegd in nationale wetgeving. Verder is van belang dat eiser een aantal jaar in Peru heeft gewoond en gewerkt en dat hij na een tijdelijk bezoek aan Venezuela zelf weer naar Peru is teruggekeerd. Dat de informatie uit het IB 2020/46 inmiddels meer dan twee jaar oud is, maakt volgens de rechtbank niet dat verweerder niet van deze informatie uit mag gaan. Hierbij merkt de rechtbank op dat het IB 2020/46 een beperkte geldigheidsduur heeft (drieënhalf jaar) en dat verweerder – zoals uitgelegd op de zitting – bij signalen van een evidente verandering in de veiligheidssituatie zal overgaan tot een nieuwe beoordeling. Eiser heeft in dit kader ook gewezen op jurisprudentie waaruit volgt dat verweerder in ieder geval eens per twee jaar een herbeoordeling moet verrichten bij landen die als veilig land van herkomst zijn aangemerkt [7] . Die zaak gaat echter niet over de situatie waarbij een land als veilig derde land wordt aangemerkt. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft uitgelegd, volgt de herbeoordelingsplicht uit artikel 37, tweede lid, van de Procedurerichtlijn [8] . Verweerder heeft in het verweerschrift terecht gesteld dat deze bepaling alleen ziet op het begrip veilig land van herkomst. Een dergelijke bepaling is niet opgenomen onder artikel 38 van de Procedurerichtlijn dat gaat over het begrip veilig derde land.
Eiser heeft verder verklaard in Peru te maken te hebben gehad met verbale discriminatie. Verweerder heeft dit in de besluitvorming betrokken en naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat die discriminatie zo’n grote invloed had dat eiser onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren. Uit de verklaringen van eiser blijkt onder meer dat hij daar gewoond en gewerkt heeft en dat hij, tegen betaling, toegang tot medische zorg kon krijgen. Eiser heeft in beroep weliswaar informatie overgelegd waaruit blijkt dat de situatie voor Venezolanen in Peru door xenofobie en discriminatie allerminst makkelijk is en dat er incidenten plaatsvinden, maar dit is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Hetzelfde geldt voor zijn verklaring dat hij in Peru zeer voorzichtig was en hoofdzakelijk binnen bleef als hij niet aan het werk was. Dat eiser in de procedure onvoldoende is bevraagd over zijn situatie in Peru, volgt de rechtbank tot slot ook niet. Eiser is tijdens het nader gehoor in de gelegenheid gesteld om te verklaren over zijn situatie in Peru. Daar is ook over doorgevraagd. Zo is aan hem gevraagd wat het ergste is dat hij in Peru persoonlijk heeft meegemaakt wat betreft de eerder door hem genoemde discriminatie en xenofobie. Ook is doorgevraagd wanneer dit voorkwam en of hij het nader kan specificeren [9] .
Wat is de conclusie?
4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
5. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Vluchtelingenwerk Nederland.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Het voorgaande volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 december 2017, met de kenmerken ECLI:NL:RVS:2017:3378, ECLI:NL:RVS:2017:3379, ECLI:NL:RVS:2017:3380 en ECLI:NL:RVS:2017:3381.
5.Artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000.
6.Paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
7.De uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:738.
8.Richtlijn 2013/32/EU, zie de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021.
9.Zie hiervoor bladzijde 5 van het nader gehoor.