ECLI:NL:RBDHA:2023:10985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
NL23.11760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Oostenrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, met V-nummer [v-nummer], in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 14 april 2023, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder op 22 november 2022 asiel aangevraagd en had op 20 april 2022 al een asielaanvraag in Oostenrijk ingediend. Na een aanvankelijke afwijzing heeft Oostenrijk uiteindelijk ingestemd met de terugname van eiser.

Tijdens de zitting op 22 juni 2023 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling had moeten worden genomen, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de onevenredige hardheid die hij zou ondervinden bij overdracht aan Oostenrijk. Eiser wees op zijn eerdere ervaringen in Oostenrijk, zijn familie in Nederland en de omstandigheden waaronder hij in Oostenrijk was behandeld.

De rechtbank overwoog dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, maar dat dit terughoudend dient te gebeuren. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een overdracht aan Oostenrijk als onevenredig hard zouden kwalificeren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en verweerder werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11760

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan [1] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig A. Dogan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 22 november 2022 asiel aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag bij het bestreden besluit niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk op grond van de Dublinverordening [2] verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit onderzoek is gebleken dat eiser op 20 april 2022 in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft Oostenrijk daarom verzocht om eiser terug te nemen. Oostenrijk heeft het verzoek aanvankelijk afgewezen. Na een verzoek om heroverweging is Oostenrijk toch akkoord gegaan.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser betoogt dat zijn asielaanvraag door verweerder in behandeling had moeten worden genomen, ook al was verweerder daartoe niet verplicht [3] . Volgens eiser maakt verweerder te terughoudend gebruik van deze mogelijkheid. Ook getuigt het vanwege zijn persoonlijke omstandigheden van onevenredige hardheid als hij wordt overgedragen aan Oostenrijk. Eiser is in Oostenrijk vastgezet en gedwongen vingerafdrukken af te geven. Hij is daar behandeld in strijd met artikel 3 en 4 van het Handvest [4] en klagen tegen deze behandeling was op voorhand zinloos. Verder is van belang dat eiser verschillende familieleden in Nederland heeft. Dit alles samen maakt dat verweerder gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1.
Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij niet betoogt dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Oostenrijk. Het betoog van eiser komt erop neer dat verweerder zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling had moeten nemen, gelet op alle omstandigheden van eisers zaak in samenhang gezien. In dit kader wijst eiser onder meer op zijn eerdere ervaringen in Oostenrijk, zijn familie in Nederland en de manier waarop het vooronderzoek heeft plaatsgevonden. Het zou volgens hem van onevenredige hardheid getuigen om hem over te dragen aan Oostenrijk.
3.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, als eiser op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in zijn geval van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid en heeft een ruime mate van bestuurlijke vrijheid om deze hardheidsclausule al dan niet toe te passen. De rechtbank toetst deze beslissing van verweerder daarom terughoudend.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat een overdracht aan Oostenrijk in zijn geval van onevenredige hardheid getuigt. Dit standpunt heeft verweerder voldoende gemotiveerd. Zo heeft verweerder betrokken dat eiser familieleden in Nederland heeft, maar dat zij geen gezinsleden zijn zoals bedoeld in de Dublinverordening en dat geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, zoals ook bevestigd door de gemachtigde van eiser ter zitting. Ook heeft verweerder hierbij in redelijkheid van belang kunnen vinden dat de Dublinverordening niet bedoeld is als route waarlangs verblijf bij familie in Nederland kan worden verkregen. Verweerder heeft verder eisers verklaringen over zijn ervaringen in Oostenrijk betrokken, maar erop kunnen wijzen dat het aan eiser is om over die ervaringen te klagen bij de daarvoor geschikte instanties in Oostenrijk. Dat de tolk in Oostenrijk heeft aangegeven dat klagen bij voorbaat zinloos zou zijn, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat het onmogelijk is voor eiser om hierover te klagen. Daarnaast heeft verweerder er ten aanzien van de door eiser gestelde angst en spanning op kunnen wijzen dat er vanuit mag worden gegaan dat de medische voorzieningen in Oostenrijk van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat deze ter beschikking staan van Dublinclaimanten als dat nodig zou zijn. Dat eiser in Nederland bij de Vreemdelingenpolitie vragen zou hebben gekregen over zijn asielrelaas leidt tot slot ook niet tot een ander oordeel.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.