ECLI:NL:RBDHA:2023:10975
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak zonder bezwaar
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag op 6 maart 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, maar de voorzieningenrechter heeft deze uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker geen bezwaar heeft ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, terwijl de termijn daarvoor inmiddels was verstreken. Hierdoor was het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.