ECLI:NL:RBDHA:2023:10974
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In de zaak tussen [naam], verzoeker, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door verweerder bij besluit van 14 juni 2022 was afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien verweerder al op het bezwaar heeft beslist, is er geen bezwaar meer aanhangig. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter, zoals vermeld in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter heeft in een andere zaak, met nummer AWB 22/5624, op dezelfde datum uitspraak gedaan op het beroep, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, en deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.