ECLI:NL:RBDHA:2023:10966
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoek volgde op de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 14 april 2022 door de staatssecretaris was gedaan. De verzoeker maakte bezwaar tegen dit primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overwoog dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig. Het verzoek werd daarom gelijkgesteld met een verzoek dat gedaan wordt hangende het beroep bij de bestuursrechter.
De voorzieningenrechter verwees naar een eerdere uitspraak in een andere zaak (AWB 22/4448) en concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was. De rechter wees het verzoek af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.