ECLI:NL:RBDHA:2023:10965
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 6 april 2022 was afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 8 juli 2022 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er op dat moment geen bezwaar meer aanhangig was, omdat de staatssecretaris al had beslist. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer kon worden ingewilligd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de Rechtspraak.