ECLI:NL:RBDHA:2023:10954
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning
In de zaak tussen eiser, [naam], en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in het kader van een beroep tegen een besluit van 15 juni 2022. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk. Eiser heeft beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft dit beroep zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep moet bevatten. Aangezien eiser geen gronden heeft ingediend, heeft de rechtbank hem bij aangetekende brief van 1 juli 2022 verzocht om binnen vier weken alsnog gronden in te dienen. Eiser heeft hierop echter niet gereageerd.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak en hebben de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.