ECLI:NL:RBDHA:2023:10952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
NL22.19099
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft verzoeker, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, op 25 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid bij een referent. Deze aanvraag werd op 20 oktober 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Verzoeker heeft hierop op 9 november 2021 een bezwaarschrift ingediend. Vervolgens heeft verzoeker op 23 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Op 10 maart 2023 heeft de Staatssecretaris het bezwaar gegrond verklaard, waarna verzoeker het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten.

De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar deze heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. Hierdoor is het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond verklaard.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Aangezien verzoeker vrijgesteld is van griffierecht, hoeft de Staatssecretaris dit niet te vergoeden. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot het genoemde bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19099

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. S. Kalu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Günes).

Inleiding

Verzoeker heeft op 25 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
Op 20 oktober 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Daarop heeft verzoeker op 9 november 2021 een bezwaarschrift ingediend.
Op 23 september 2022 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
Bij besluit van 10 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard.
Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van verzoeker van 9 november 2021.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk gegrond is.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 837,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Omdat verzoeker is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft verweerder dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.