In deze zaak heeft verzoeker, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, op 25 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid bij een referent. Deze aanvraag werd op 20 oktober 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Verzoeker heeft hierop op 9 november 2021 een bezwaarschrift ingediend. Vervolgens heeft verzoeker op 23 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Op 10 maart 2023 heeft de Staatssecretaris het bezwaar gegrond verklaard, waarna verzoeker het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar deze heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. Hierdoor is het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond verklaard.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Aangezien verzoeker vrijgesteld is van griffierecht, hoeft de Staatssecretaris dit niet te vergoeden. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot het genoemde bedrag.