ECLI:NL:RBDHA:2023:10947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
C/09/649381 / JE RK 23-1249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 11 juli 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige werd behandeld. De minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], is erkend door de vader en verblijft bij de grootmoeder moederszijde, terwijl zij ook regelmatig bij de moeder verblijft. De Raad verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er zorgen waren over de onderlinge verstandhouding tussen de moeder en de grootmoeder, wat leidde tot een loyaliteitsconflict voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 11 juli 2023 gehouden, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, maar de grootmoeder was afwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen van de gecertificeerde instelling gerechtvaardigd zijn en dat er nog geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de zorg voor [minderjarige]. Daarom is besloten om de ondertoezichtstelling voor zes maanden te verlengen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met de nadruk op het opstellen van een ouderschapsplan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/649381 / JE RK 23-1249
Datum uitspraak: 11 juli 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Haaglanden,
hierna te noemen de Raad,
betreffende
[naam01], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam02],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl, te [vestigingsplaats] .
[naam03],
hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde,
wonende te [woonplaats01] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het herstelrekest met bijlagen van de Raad van 22 juni 2023, waaronder:
o de brief van 10 mei 2023 van de gecertificeerde instelling aan de Raad;
o het verzoek verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van 10 mei 2023, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van de grootmoeder moederszijde van 3 juli 2023;
  • het aanvullende e-mailbericht van de grootmoeder moederszijde van 4 juli 2023;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder van 6 juli 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 juli 2023. Daarbij waren aanwezig:
- mevrouw [naam04] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder met haar advocaat.
De grootmoeder moederszijde is – met voorafgaand bericht van verhindering - niet verschenen.
De Raad heeft voorafgaand aan de zitting toestemming gevraagd aan de kinderrechter om niet bij de zitting aanwezig te hoeven zijn. Aangezien het een herstelrekest betreft en de Raad het verzoek inhoudelijk niet kan toelichten, heeft de kinderrechter ingestemd met de afwezigheid van de Raad.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader
[naam05].
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft bij de grootmoeder moederszijde en is iedere week van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend bij de moeder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 april 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 7 mei 2022 tot 7 mei 2023.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 april 2022 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 7 mei 2022 tot 7 mei 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van zes maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Na afloop van de vorige maatregelen op 7 mei 2023 heeft de gecertificeerde instelling de Raad verzocht een herstelrekest in te dienen. De Raad is hiertoe overgegaan en verwijst voor de onderbouwing van het verzoek naar het verzoekschrift van 10 mei 2023 met bijlagen, van de gecertificeerde instelling.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn nog veel zorgen over [minderjarige] . De zorgen zijn onder andere gelegen in de onderlinge verstandhouding tussen de moeder en de grootmoeder moederszijde. [minderjarige] bevindt zich als gevolg hiervan in een loyaliteitsconflict. Door de vorige jeugdbeschermer was besloten om het gezin te gaan borgen en naar afsluiting toe te werken. Het onverwerkte verleden tussen de moeder en de grootmoeder is vervolgens weer gaan opspelen. Sindsdien lopen de spanning en de emoties hoog op. [minderjarige] woont sinds haar tweede levensjaar bij de grootmoeder. De moeder wil de zorg voor [minderjarige] weer op zich nemen, nu zij haar leven - na een alcohol- en drugsverleden - weer op de rit heeft. De moeder heeft een baan, een huis en een stabiele relatie. Voor de grootmoeder is het ingewikkeld om toe te werken naar meer contact met de moeder. Het onderlinge vertrouwen tussen de moeder en de grootmoeder is beschadigd. Zij hebben in het verleden de afspraak gemaakt dat [minderjarige] pas na de basisschool weer naar de moeder zou gaan. De gesprekken tussen de moeder en de grootmoeder over de verandering in de omgang slagen wel, maar gaan gepaard met de nodige spanning en hoogoplopende emoties. Het lukt niet om zonder de hulp van externe partijen tot een overeenstemming te komen met betrekking tot de omgang. Doordat de moeder en de grootmoeder geregeld terugvallen in oude patronen is hulpverlening in het vrijwillig kader momenteel nog niet mogelijk. De moeder heeft in mei 2023 een eerste opzet van het ouderschapsplan opgesteld. De gecertificeerde instelling wil het komende halfjaar hulpverlening inzetten om de communicatie tussen de moeder en de grootmoeder te verbeteren, en om het ouderschapsplan verder uit te werken. De gecertificeerde instelling denkt hierbij aan het inzetten van systeemtherapie of het traject Ouderschap Blijft. De vader heeft daarnaast enkele weken geleden de maandelijkse begeleide bezoeken met [minderjarige] bij het Wilmahuis stopgezet. Aangezien [minderjarige] de grote wens heeft om contact met haar vader te hebben, zou de gecertificeerde instelling hier ook graag aan willen werken tijdens de ondertoezichtstelling.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. Primair verzoekt de moeder om de verlening van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. De moeder geeft aan dat het op het moment heel goed gaat tussen haar en de grootmoeder. De moeder verzet zich niet tegen het wonen van [minderjarige] bij de grootmoeder en vraagt zich daarom af waarom een machtiging uithuisplaatsing nodig is. De moeder en de grootmoeder hebben het stadium bereikt waarin langer overheidsingrijpen niet geoorloofd is. Er is geen sprake van discussie over extra omgangsmomenten. De moeder en de grootmoeder krijgen enkel ruzie over de onduidelijkheid over het ouderschapsplan. De moeder geeft aan dat zij een ouderschapsplan heeft opgesteld, maar dat de moeder en de grootmoeder hier niet mee verder konden wegens de ziekte van de betrokken jeugdbeschermer. De moeder heeft er over nagedacht om zelf iemand te zoeken die de moeder en de grootmoeder hierbij verder kon helpen, maar dit is niet van de grond gekomen, Verder vindt de moeder het belangrijk dat er heldere afspraken worden gemaakt over de praktische zaken. De moeder is verder van mening dat de grootmoeder persoonlijke hulpverlening moet krijgen als zij problemen heeft met het loslaten van [minderjarige] . Met betrekking tot de vader van [minderjarige] stelt de moeder dat hij zelf de handdoek in de ring heeft gegooid door niks meer van zich te laten horen. Subsidiair verzoekt de moeder om de verzochte duur van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing te bekorten tot drie maanden.
4.2.
De grootmoeder moederszijde verzet zich niet tegen een verlenging van de maatregelen maar vraagt zich wel af of een verlenging zin heeft als er geen begeleiding vanuit jeugdzorg is. De grootmoeder moederszijde geeft verder aan dat zij er vertrouwen in heeft dat haar dochter in staat is om voor [minderjarige] te zorgen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Verder is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De kinderrechter ziet dat de moeder en de grootmoeder de afgelopen periode positieve stappen hebben gezet. De kinderrechter onderschrijft echter ook de zorgen van de gecertificeerde instelling. Een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn nog nodig om de laatste doelen te behalen. Alvorens het tot een afsluiting van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing komt, is het noodzakelijk dat er in samenspraak met de moeder en de grootmoeder een ouderschapsplan wordt opgesteld. Daarbij is het van belang dat er goede afspraken worden gemaakt, zodat alle betrokkenen duidelijkheid en houvast hebben over de periode na afsluiting van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. Zo lang er geen duidelijke afspraken op papier staan, draagt dit een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] met zich mee. De kinderrechter ziet ook, ondanks de inzet en goede intenties van de moeder en grootmoeder, dat het hen op eigen kracht nog niet lukt om samen tot een ouderschapsplan te komen. De kinderrechter hoopt dat het ouderschapsplan een basis vormt voor een goede samenwerking en onderlinge vertrouwen tussen de moeder en de grootmoeder en gaat er vanuit dat de gecertificeerde instelling hier per direct mee aan de slag gaat. Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden passend.
5.3.
Ten aanzien van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt. Op grond van de wet is een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk wanneer sprake is van een ondertoezichtstelling en de minderjarige gedurende dag en nacht elders verblijft. Dit geldt ook in deze zaak, waar sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid met betrekking tot het opvoeden en verzorgen van [minderjarige] . Om die reden wijst de kinderrechter het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg toe voor zes maanden. De kinderrechter benadrukt dat de machtiging geen invloed heeft op de momenten dat [minderjarige] bij de moeder verblijft.
5.4.
Daarom zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 11 juli 2023 tot 11 januari 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 11 juli 2023 tot 11 januari 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023 door mr. O.F. Bouwman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Smolders als griffier, en op schrift gesteld op 19 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.