ECLI:NL:RBDHA:2023:10913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
SGR 22/5688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en recht op WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres en het UWV over de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en het recht op een WIA-uitkering. Eiseres, die sinds 4 maart 2021 een WIA-uitkering ontvangt, is het niet eens met de vaststelling van haar eerste ziektedag op 7 maart 2019. Eiseres heeft in 2019 een vaststellingsovereenkomst met haar werkgever gesloten en heeft zich op 20 oktober 2020 ziekgemeld met terugwerkende kracht vanaf 31 oktober 2019. Het UWV heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100% en heeft de beslissing op bezwaar van 28 juli 2022 gehandhaafd.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV terecht de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 7 maart 2019 heeft vastgesteld. De rechtbank baseert deze conclusie op de medische rapportages van de verzekeringsarts en de bedrijfsarts, die bevestigen dat eiseres al voor mei 2019 klachten had en nooit volledig is teruggekeerd naar haar werk. Eiseres heeft geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd om haar standpunt te ondersteunen dat haar arbeidsongeschiktheid niet het gevolg is van een ernstige psychiatrische aandoening.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt in haar verzoek om de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te herzien. De proceskosten van eiseres worden niet vergoed, aangezien zij in het ongelijk is gesteld. Deze uitspraak biedt inzicht in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van medische rapportages in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5688

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: M. Molenaar).

Inleiding

Het UWV heeft eiseres vanaf 4 maart 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 28 juli 2022.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres heeft voor het laatst gewerkt als senior adviseur voor 36 uur per week. Op 30 oktober 2019 heeft eiseres een vaststellingsovereenkomst met haar werkgever gesloten en haar dienstverband is op 29 september 2020 geëindigd. Op 20 oktober 2020 heeft eiseres zich met terugwerkende kracht vanaf 31 oktober 2019 ziekgemeld. Het UWV heeft eiseres vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Bij brief van 4 juni 2021 heeft het UWV eiseres laten weten dat zij volgens de arts al vanaf 7 maart 2019 arbeidsongeschikt is voor haar werk.
3. Eiseres heeft hierna een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiseres op 4 maart 2021 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om de WIA-uitkering met ingang van die datum toe te kennen.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 19 juli 2022. De medische belastbaarheid van eiseres is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 maart 2022.

Wat vindt eiseres

6. Eiseres is het niet eens met het feit dat haar eerste ziektedag met terugwerkende kracht is vastgesteld op 7 maart 2019. Volgens eiseres is aan dit oordeel onvoldoende zorgvuldig onderzoek vooraf gegaan. Het is niet duidelijk op basis van welke medische informatie dit is gebaseerd, aangezien er geen medische informatie is. In het kader van de door eiseres getekende vaststellingsovereenkomst met haar werkgever was zij gehouden zich uiterlijk voor 30 september 2019 hersteld te melden. Eiseres is na 7 maart 2019 nog werkzaam geweest. Zij is het niet eens met het oordeel van de verzekeringsarts dat zij niet meer werkzaam is geweest op het niveau dat past bij haar functie. Ook is eiseres het niet eens met de bevindingen van de verzekeringsarts dat zij lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis. De medische ongeschiktheid is volgens eiseres niet een gevolg van een ernstige psychiatrische aandoening.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiseres terecht heeft vastgesteld op 7 maart 2019 en dat eiseres dus met ingang van 4 maart 2021 recht heeft op een WIA-uitkering.
8. De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat de eerste ziektedag 7 maart 2019 is. Uit de anamnese in het rapport van de arts [1] van 3 juni 2021 blijkt dat eiseres heeft bevestigd dat zij al langer klachten had voordat zij in mei 2019 bij de bedrijfsarts was geweest. Ook heeft eiseres bevestigd dat zij nooit volledig is teruggekeerd in haar eigen werk. Wel in haar feitelijke werk, maar niet de volledige uren. De arts rapporteert dat de bedrijfsarts van mening is dat eiseres ziek is vanaf 7 maart 2019. De arts vindt het op basis van de stukken aannemelijk dat de eerste ziektedag voor 7 mei 2019 ligt en kan de bedrijfsarts volgen om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te bepalen op 7 maart 2019. In de vervolgrapportage van 10 augustus 2021 blijft de arts [2] bij deze datum. Hij motiveert dit als volgt:
- in de decursus (
omschrijving van het ziekteverloop)van de eerste bedrijfsarts staat vanaf mei 2019 dat eiseres deels werkt en dit steeds probeert op te bouwen, maar dat dit niet lukt tot en met oktober 2019.
- de tweede bedrijfsarts vermeldt zeer expliciet dat de eerste ziektedatum van 31 oktober 2019 niet klopt en dat zij doorlopend arbeidsongeschikt is vanaf 7 maart 2019.
- de arts vind het aannemelijk dat eiseres voor mei 2019 niet volledig werkte, omdat eiseres het verhaal niet duidelijk kan vertellen en hij het ziektebeeld dusdanig ernstig vind met aanwijzingen voor een verstoorde realiteitszin dat het zeer aannemelijk is dat zij haar werkzaamheden op WO-niveau niet heeft kunnen uitvoeren.
De verzekeringsarts B&B ziet geen reden om af te wijken van dit oordeel ten aanzien van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Er zijn geen objectieve (medische of andere) gegevens waaruit blijkt dat de gevolgtrekking ten aanzien van de eerste ziektedag onjuist is. De rechtbank kan deze motivering volgen en ziet in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
9. In beroep heeft eiseres gesteld dat haar medische ongeschiktheid geen gevolg is van een ernstige psychiatrische aandoening. Zij is het ook niet eens met de bevinding van de verzekeringsartsen dat zij lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis. Eiseres heeft deze standpunten – voor zover van belang – niet onderbouwd. Eiseres heeft ook niet gesteld dat zij meer of andere beperkingen heeft. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de rapporten van de verzekeringsartsen.

Conclusie en gevolgen

10. Het UWV heeft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiseres terecht vastgesteld op 7 maart 2019. Eiseres heeft vanaf 4 maart 2021 recht op een WIA-uitkering, omdat zij per die datum voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
11. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 juli 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
2.Het sociaal medisch oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.