In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres en het UWV over de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en het recht op een WIA-uitkering. Eiseres, die sinds 4 maart 2021 een WIA-uitkering ontvangt, is het niet eens met de vaststelling van haar eerste ziektedag op 7 maart 2019. Eiseres heeft in 2019 een vaststellingsovereenkomst met haar werkgever gesloten en heeft zich op 20 oktober 2020 ziekgemeld met terugwerkende kracht vanaf 31 oktober 2019. Het UWV heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100% en heeft de beslissing op bezwaar van 28 juli 2022 gehandhaafd.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV terecht de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 7 maart 2019 heeft vastgesteld. De rechtbank baseert deze conclusie op de medische rapportages van de verzekeringsarts en de bedrijfsarts, die bevestigen dat eiseres al voor mei 2019 klachten had en nooit volledig is teruggekeerd naar haar werk. Eiseres heeft geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd om haar standpunt te ondersteunen dat haar arbeidsongeschiktheid niet het gevolg is van een ernstige psychiatrische aandoening.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt in haar verzoek om de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te herzien. De proceskosten van eiseres worden niet vergoed, aangezien zij in het ongelijk is gesteld. Deze uitspraak biedt inzicht in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van medische rapportages in dergelijke procedures.