ECLI:NL:RBDHA:2023:10910
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van de verzoeker, die een vergoeding van zijn proceskosten aanvroeg. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.M.A. Breuls, had in oktober 2022 beroep aangetekend omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Na een beslissing van de verweerder op 13 november 2022 trok de verzoeker zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in, maar verzocht de rechtbank om vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, zoals bepaald in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kan op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen. De verweerder heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten van de verzoeker te vergoeden tot een bedrag van € 379,50.
Echter, omdat de verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de kosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Bpb zoals dat geldt in 2023, en heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is op 26 mei 2023 openbaar gemaakt.