Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer 1] ,
,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van de verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De verzoekster, die samen met haar minderjarige kinderen betrokken was, had in januari 2023 beroep aangetekend omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op haar aanvraag. Op 6 april 2023 heeft de verweerder alsnog een beslissing genomen, waarna de verzoekster haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft ingetrokken. Ze heeft de rechtbank verzocht om de verweerder te veroordelen in de proceskosten, maar de verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft overwogen dat, omdat de verweerder niet heeft gereageerd, er geen bezwaar is tegen de vergoeding van de proceskosten aan de verzoekster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster recht heeft op een vergoeding van € 418,50 voor de proceskosten, omdat zij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van haar beroepschrift. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op basis van de geldende regels in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De uitspraak is gedaan door rechter mr. A. Skerka en is op 26 mei 2023 openbaar gemaakt. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster tot een bedrag van € 418,50. De verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.