ECLI:NL:RBDHA:2023:10907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
C/09/635115 / JE RK 22-1923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleegzorgvoorziening

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 juli 2023 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft de moeder van [minderjarige] als belanghebbende aangemerkt, die wordt bijgestaan door haar advocaat, mr. E.L. de Craen. De pleegouders zijn als informanten aangemerkt, maar zijn niet verschenen tijdens de zitting.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is, ondanks de verweer van de moeder. De moeder heeft aangegeven dat zij in staat is om voor [minderjarige] te zorgen en dat de contactmomenten tussen hen goed verlopen. Echter, de kinderrechter heeft geconcludeerd dat er nog steeds spanningen zijn tussen de moeder en de pleegouders, en dat de samenwerking tussen hen verbeterd moet worden. De kinderrechter heeft ook verwezen naar een deskundigenonderzoek dat heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de moeder geen psychiatrische stoornis heeft, maar wel kampt met bepaalde problematiek.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 22 oktober 2023, met de mogelijkheid tot uitbreiding van de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beschikking onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep tegen worden ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van [minderjarige] altijd leidend moet zijn in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/635115 / JE RK 22-1923
Datum uitspraak: 5 juli 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende
[naam01], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam02],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. E.L. de Craen, gevestigd te [vestigingsplaats01] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[naam03] en [naam04] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 15 juni 2023.
1.2.
Op 5 juli 2023 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- mevrouw [naam05] en mevrouw [naam06] namens de gecertificeerde instelling.
De pleegouders zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de pleegouders wel juist zijn opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 11 oktober 2022.

3.Het verzoek

3.1.
Het aangehouden verzoek strekt ertoe machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] verblijft al geruime tijd in het huidige pleeggezin. Zij ontwikkelt zich hier goed. Op dit moment zien de moeder en [minderjarige] elkaar iedere woensdagmiddag gedurende twee uur onder begeleiding vanuit Jeugdformaat. Gezien wordt dat deze contactmomenten goed verlopen en dat zowel de moeder als [minderjarige] hier plezier aan beleven. Daarnaast neemt de moeder tips en adviezen vanuit Jeugdformaat aan en houdt zij zich in beginsel aan de gemaakte afspraken. Wel heeft de moeder opnieuw een gesprek opgenomen waarin zij aan [minderjarige] vroeg waar zij wilde wonen en is sinds januari 2023 haar onvoorspelbaarheid toegenomen. Ook uit de moeder verscheidene beschuldigingen richting de pleegouders en richting de andere pleegkinderen. Gelet op deze spanningen verloopt het contact tussen hen via de gecertificeerde instelling of via de pleegzorgwerker. In juni 2023 heeft het NIFP een positief advies gegeven over de uitbreiding van de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] . Volgens het NIFP is het hiervoor allereerst noodzakelijk dat de samenwerking tussen de moeder, de gecertificeerde instelling, de pleegzorgwerker en de pleegouders verbetert, zodat er een werkbare relatie ontstaat. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling daartoe naar voren gebracht dat er – behoudens bovengenoemde voorwaarden – geen bezwaren bestaan om toe te werken naar een onbegeleide weekendregeling. De gecertificeerde instelling merkt op dat er in het NIFP-rapport geen duidelijkheid wordt verschaft over het toekomstperspectief van [minderjarige] . De gecertificeerde instelling is echter de mening toegedaan dat haar toekomstperspectief niet meer bij de moeder ligt. De gecertificeerde instelling acht daarom een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder sluit aan bij de behoeften van [minderjarige] en is in staat om, samen met haar partner, voor haar te zorgen. De moeder meent dat uit het NIFP-rapport blijkt dat dat niet vast staat dat het toekomstperspectief van [minderjarige] níet bij haar ligt. Daarnaast verlopen de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] goed en de moeder meent dat deze spoedig opgebouwd moeten worden naar onbegeleide contactmomenten en uitgebreid moeten worden naar de weekenden. De moeder staat open voor individuele hulpverlening zoals wordt geadviseerd door het NIFP. Door middel van deze hulpverlening kan de relatie tussen de moeder, de gecertificeerde instelling, de pleegzorgwerker en de pleegouders worden verbeterd. Gelet op het bovenstaande wordt verzocht het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling af te wijzen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter het volgende. De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 mei 2022 een deskundigenonderzoek gelast om zo meer duidelijkheid te verkrijgen over de psychische problematiek van de moeder, haar opvoedvaardigheden en haar mogelijkheid om de opvoeding en verzorging voor [minderjarige] te dragen. Het NIFP heeft het onderzoek afgerond. Bij de moeder is geen sprake van een psychiatrische stoornis. In het onderzoek komt wel naar voren dat de moeder kampt met een disharmonisch profiel, lichte depressieve klachten, achterdocht en vijandigheid. Daarnaast is ook gebleken dat de moeder enthousiast en betrokken is bij [minderjarige] gedurende de contactmomenten en ruimte biedt voor de eigen inbreng van [minderjarige] . Door de deskundigen wordt geconcludeerd dat het te vroeg is om het toekomstperspectief van [minderjarige] vast te stellen. Ook wordt geconcludeerd dat op basis van de onderzoeksgegevens, de loyaliteit en verbinding tussen de moeder en [minderjarige] , er geen bezwaar bestaat tegen opbouw in uren en onbegeleide contactmomenten. Hierbij is het absoluut noodzakelijk dat de samenwerking van de moeder met de gecertificeerde instelling, de pleegzorg en de pleegouders verbetert zodat er een werkbare relatie ontstaat.
Op basis van het bovengenoemde onderzoek, de inhoud van de stukken en het besprokene ter zitting is de kinderrechter, anders dan de gecertificeerde instelling, van oordeel dat de mogelijkheid bestaat dat het toekomstperspectief van [minderjarige] binnen afzienbare tijd weer bij de moeder komt te liggen. Hierbij spelen verschillende factoren een rol.
Voordat een terugplaatsing gerealiseerd kan worden, acht de kinderrechter het allereerst van uiterst belang dat de contactmomenten tussen [minderjarige] en de moeder zo spoedig mogelijk uitgebreid worden tot een hele dag en daarna tot een weekendregeling. Hierbij moet het belang van [minderjarige] altijd leidend zijn en is het noodzakelijk dat de moeder [minderjarige] niet met volwassenproblematiek belast. Daarnaast is het noodzakelijk dat de verstandhouding tussen de moeder, de gecertificeerde instelling, de pleegzorgwerker en het pleeggezin verbetert, waarbij ook aandacht dient te worden besteed aan de verschillende culturele en etnische achtergronden, welke verschillen immers ook spanningen veroorzaken. De kinderrechter acht individuele hulpverlening voor de moeder hierbij aangewezen. Gelet op de tijd die nodig zal zijn om de contactmomenten uit te breiden en om de verstandhouding tussen de betrokken partijen constructief te verbeteren, is de kinderrechter van oordeel dat een terugplaatsing van [minderjarige] op dit moment niet in haar belang is. Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, zal daarom worden toegewezen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 22 oktober 2023;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023 2023 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in aanwezigheid van I.E. Klopper als griffier, en op schrift gesteld op 24 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.