ECLI:NL:RBDHA:2023:10863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij onrechtmatige bewaring van een Hongaarse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij een Hongaarse vreemdeling, eiser, schadevergoeding eiste na de opheffing van zijn bewaring. Eiser, geboren op een onbekende datum, stelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en dat hij recht had op schadevergoeding op basis van artikel 106 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat de gronden voor de maatregel voldoende zwaar waren. Eiser had zich eerder aan het toezicht onttrokken en had geen rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van 19 augustus 2022, waarin werd vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf meer had, geldig was en dat eiser niet in zijn verdediging was gehinderd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, en griffier H.B. Slot - Akkerman. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16258

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. H. Drenth,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. L.O. Augustinus.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 juni 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Hongaarse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde.
Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50 dan wel artikel 50a van de Vw (M105-A) niet blijkt hoe de overbrenging exact is gegaan en van waar eiser is overgebracht.
4.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de M105-A blijkt dat eiser aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie is overgenomen en opgehouden. Aan eiser is tijdens zijn strafrechtelijke detentie van deze overdracht schriftelijk mededeling gedaan (M122). Uit de stukken blijkt dat eiser strafrechtelijk gedetineerd zat in Alphen aan den Rijn. Eiser is vervolgens overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor zijnde APU (Arrestantencomplex Politie Utrecht) te Houten waar hij op 1 juni 2023 te 06:35 uur aan kwam. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende duidelijk is hoe en wanneer de overbrenging is gegaan en vanaf waar eiser is overgebracht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser stelt dat niet duidelijk is of de beslissing van 19 augustus 2022 voldoende grondslag kan bieden voor de maatregel van bewaring. Eiser is op 12 juni 2023 uitgezet naar Hongarije, maar zijn gemachtigde is daarvan niet in kennis gesteld. Eiser stelt dat hij door de plotselinge uitzetting is gehinderd in het aantonen van zijn rechtmatig verblijf. Eiser stelt dat hij daar wel toe in de gelegenheid had moeten worden gesteld, omdat hij na augustus 2022 enkele maanden in Hongarije heeft verbleven. Door de opname in het ziekenhuis heeft eiser zijn verblijf in Nederland effectief beëindigd en is het duidelijk dat hij in Hongarije verbleef. Eiser had daarom een nieuw verblijfsrecht.
5.1
In het besluit van 19 augustus 22022 wordt vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf (meer) heeft als Unieburger en krijgt hij één maand de tijd om Nederland te verlaten. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 19 augustus 2022 op 11 april 2023 aan eiser is uitgereikt. Dat betekent dat het besluit op juiste wijze is bekendgemaakt en dat de rechtsgevolgen in werking zijn getreden. Eén van die rechtsgevolgen is dat eiser vanaf dat moment geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. Voor zover eiser stelt dat dit besluit inhoudelijk niet juist is, had eiser een rechtsmiddel kunnen aanwenden tegen dat besluit. De rechtmatigheid van dat besluit kan in deze bewaringsprocedure niet aan de orde kan komen. Dat betekent dat het besluit van 19 augustus 2022, uitgereikt op 11 april 2023, wel aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd.
Voor zover eiser stelt dat hij gehinderd is in zijn verdediging, volgt de rechtbank dit evenmin. Verweerder heeft de gemachtigde van eiser weliswaar ten onrechte niet in kennis gesteld van de voorgenomen uitzetting, maar dit betekent niet dat de (voortzetting van) de maatregel onrechtmatig is. Het is namelijk niet gesteld of gebleken dat eiser ná 11 april 2023 weer rechtmatig verblijf heeft gekregen. Eiser heeft zelf verklaard dat hij niet werkte en ook is niet gebleken dat hij anderszins voldeed aan de voorwaarden voor verblijf als Unieburger. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Eiser heeft gesteld dat hij voor wat betreft grond 3b het voordeel van de twijfel moet krijgen, omdat hij Unieburger is. Verder heeft eiser gesteld dat de gronden onvoldoende zwaar zijn om de maatregel van een Unieburger te kunnen dragen.
6.1
Eiser heeft de feitelijke juistheid van de zware gronden onder 3b en 3c niet betwist. Ook voor een Unieburger geldt het uitgangspunt dat de gronden niet nader hoeven te worden gemotiveerd. Eisers beroepsgrond slaagt dus niet en de rechtbank is van oordeel dat de gronden de maatregel kunnen dragen.
7. Eiser stelt verder dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel omdat eiser een Unieburger is en gelet op wat hiervoor is gesteld in verband met het besluit van 19 augustus 2022.
7.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Ten eerste verwijst de rechtbank naar wat hiervoor is overwogen ten aanzien van de geldigheid van het besluit van 19 augustus 2022 en de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser na 11 april 22023 opnieuw rechtmatig verblijf heeft gekregen. Verweerder heeft terecht geen reden gezien een minder dwingende maatregel op te leggen. Daarbij heeft verweerder er onder meer op gewezen op het gebrek aan middelen om een vertrek te bekostigen, op eisers historie (eiser is eerder uitgezet) en dat door het plegen van overlast onttrekking aannemelijker is, dan dat eiser zich inzet voor zijn vertrek. Dat eiser een Unieburger is, maakt dit niet anders. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser stelt zich ten op het standpunt dat verweerder niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting tijdens de 5 dagen strafdetentie.
8.1
Voor zover eiser betoogt dat verweerder verplicht was om zich al tijdens eisers strafrechtelijke detentie in te spannen voor een spoedige uitzetting van eiser, slaagt dat niet. Er was sprake van een zodanige korte periode van strafrechtelijke detentie dat niet van verweerder verwacht kon worden in die periode al handelingen te verrichten.
Eiser is op 1 juni 2023 in bewaring gesteld en op 5 juni 2023 is er een vlucht aangevraagd. Op 6 juni 2023 heeft er een vertrekgesprek plaatsgevonden en is eiser op de hoogte gesteld van de vlucht op 12 juni 2023. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.