In deze zaak heeft eiseres op 31 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier als familie- of gezinslid bij [A]. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 11 mei 2022 afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en op 1 februari 2023 beroep ingesteld, omdat er niet tijdig op haar bezwaar was beslist. Op 14 maart 2023 heeft de Staatssecretaris alsnog op het bezwaar beslist, maar dit ongegrond verklaard. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd, ook tegen deze beslissing. Op 22 maart 2023 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op 11 juli 2023 de beslissing op bezwaar van 14 maart 2023 heeft ingetrokken, maar niet tijdig een nieuwe beslissing heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig beslissen gelijk te stellen is aan een besluit en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank draagt de Staatssecretaris op om uiterlijk op 3 oktober 2023 een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het primaire besluit van 11 mei 2022 wordt geschorst. Dit betekent dat eiseres de behandeling van haar bezwaar in Nederland mag afwachten en niet uit Nederland hoeft te vertrekken. De rechtbank heeft de Staatssecretaris ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en verzoekster, respectievelijk tot bedragen van € 418,50 en € 837,-, en het griffierecht van € 184,- aan beide partijen te vergoeden.