ECLI:NL:RBDHA:2023:10858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
NL23.515 en NL23.8740
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft eiseres op 31 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier als familie- of gezinslid bij [A]. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 11 mei 2022 afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en op 1 februari 2023 beroep ingesteld, omdat er niet tijdig op haar bezwaar was beslist. Op 14 maart 2023 heeft de Staatssecretaris alsnog op het bezwaar beslist, maar dit ongegrond verklaard. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd, ook tegen deze beslissing. Op 22 maart 2023 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op 11 juli 2023 de beslissing op bezwaar van 14 maart 2023 heeft ingetrokken, maar niet tijdig een nieuwe beslissing heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig beslissen gelijk te stellen is aan een besluit en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank draagt de Staatssecretaris op om uiterlijk op 3 oktober 2023 een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het primaire besluit van 11 mei 2022 wordt geschorst. Dit betekent dat eiseres de behandeling van haar bezwaar in Nederland mag afwachten en niet uit Nederland hoeft te vertrekken. De rechtbank heeft de Staatssecretaris ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en verzoekster, respectievelijk tot bedragen van € 418,50 en € 837,-, en het griffierecht van € 184,- aan beide partijen te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.515 (beroep) en NL23.8740 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding en procesverloop

Voor zover mevrouw [eiseres] bezwaar en beroep heeft ingediend, wordt zij hierna aangeduid als “eiseres”. Daar waar zij heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, wordt zij aangeduid als “verzoekster”.
Eiseres heeft op 31 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 11 mei 2022 (het primaire besluit) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft op 1 februari 2023 beroep ingesteld, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar.
Bij besluit van 14 maart 2023 heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eiseres beslist en dit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd, in die zin dat het ook is gericht tegen de beslissing op bezwaar van 14 maart 2023. Op 22 maart 2023 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen hangende het beroep.
Op 11 juli 2023 heeft verweerder de beslissing op bezwaar van 14 maart 2023 ingetrokken en aangekondigd dat hij opnieuw op het bezwaar van eiseres zal beslissen. In aanvulling daarop heeft verweerder op 12 juli 2023 meegedeeld dat eiseres de nieuw te nemen beslissing op bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
Bij brief van 11 juli 2023 heeft eiseres meegedeeld zij haar beroep handhaaft, voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar. De rechtbank maakt uit de mededeling van eiseres op dat zij het beroep intrekt, voor zover dit was gericht tegen de ingetrokken beslissing op bezwaar van 14 maart 2023. In dat verband heeft verweerder toegezegd dat hij de proceskosten van eiseres zal vergoeden.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om haar verzoek van 22 maart 2023 tot het treffen van een voorlopige voorziening nu connex te beschouwen aan het weer opengevallen bezwaarschrift tegen het primaire besluit.
Partijen hebben aangegeven dat een onderzoek ter zitting niet meer nodig is. De rechtbank/voorzieningenrechter heeft daarom op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Beroep niet tijdig beslissen
1. De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder op 20 december 2022 in gebreke heeft gesteld en dat verweerder nadien niet binnen twee weken alsnog een beslissing op het bezwaar van eiseres heeft genomen. Dientengevolge is verweerder gehouden om aan eiseres een bestuurlijke dwangsom te betalen. In zijn beslissing op bezwaar van 14 maart 2023 heeft verweerder toegezegd dat hij eiseres de maximale bestuurlijke dwangsom van
€ 1.442,- verschuldigd is.
2. Door op 11 juli 2023 de beslissing op bezwaar van 14 maart 2023 in te trekken zonder daarbij een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, heeft verweerder niet tijdig op het bezwaar van eiseres beslist.1 Het niet tijdig beslissen is gelijk te stellen aan een besluit. Het beroep tegen dit besluit is gegrond. De rechtbank zal dit besluit vernietigen.
3. Partijen zijn het erover eens dat verweerder een nadere beslistermijn van twaalf weken dient te krijgt om een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder dit uiterlijk op 3 oktober 2023 (twaalf weken na 11 juli 2023) moet doen.
4. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om uiterlijk op 3 oktober 2023 te beslissen. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 100,- voor elke dag waarmee deze datum wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
5. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift,
1. Artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder daarnaast het griffierecht van
€ 184,- aan eiseres betalen. De rechtbank merkt op dat verweerder eiseres al heeft aangeboden om dit bedrag te voldoen. Dit als gevolg van het feit dat eiseres haar beroep heeft ingetrokken, voor zover dat gericht was tegen de ingetrokken beslissing op bezwaar van 14 maart 2023. Op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient de rechtbank bij een gegrond beroep evenwel formeel uit te spreken dat verweerder het griffierecht dient te vergoeden. Als verweerder dit bedrag inmiddels al heeft vergoed, betekent deze uitspraak dus niet dat verweerder dit nogmaals moet doen.
Voorlopige voorziening
7. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hing aanvankelijk samen met het beroep tegen het besluit van 14 maart 2023. Als gevolg van de intrekking van dit besluit, is het bezwaar tegen het primaire besluit weer opengevallen. Hoewel de Awb hierin niet uitdrukkelijk voorziet, neemt de voorzieningenrechter aan dat het verzoek om een voorlopige voorziening dat connex was aan het beroep kan worden “getransformeerd” naar een verzoek om een voorlopige voorziening dat connex is aan het weer opengevallen bezwaar.
8. Ongeacht de door verweerder gestelde omstandigheid dat er geen uitzettingsdreiging is en dat verweerder thans geen uitzettingshandelingen verricht, is verzoekster op grond van het primaire besluit gehouden om Nederland en de Europese Unie (EU) zelfstandig te verlaten. Al hierin is het spoedeisende belang tot het treffen van een voorlopige voorziening gegeven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe, in die zin dat het primaire besluit wordt geschorst. Dat betekent dat verzoekster de behandeling van haar bezwaar in Nederland mag afwachten. Dus zolang verweerder geen beslissing op het bezwaar heeft genomen, mag verweerder verzoekster niet uitzetten en hoeft verzoekster ook niet zelfstandig te vertrekken uit Nederland en de EU.
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Bpb als volgt berekend. De bijstand door een professionele hulpverlener levert 1 punt op voor het indienen van het verzoekschrift. Die punt heeft een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 837,-.
10. Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen, moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoekster betalen.

Beslissing

De rechtbank in de zaak NL23.515:
  • verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op om uiterlijk op 3 oktober 2023 een beslissing op bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
De voorzieningenrechter in de zaak NL23.8740:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het primaire besluit van 11 mei 2022 wordt geschorst totdat verweerder de nieuwe beslissing op bezwaar bekendmaakt;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. D.W. Van Dijk, griffier.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op: 21 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.