In deze zaak heeft eiser, ing. [eiser], beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikkingen van de heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer, die de waarde van zijn onroerende zaak voor de kalenderjaren 2021 en 2022 had vastgesteld op respectievelijk € 245.000 en € 269.000. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen, die zijn bekendgemaakt op 25 februari 2021 en 25 februari 2022. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard in uitspraken op bezwaar van 10 december 2021 en 30 juli 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 25 april 2023 hebben partijen een compromis bereikt over de waarde van de woning, waarbij zij overeenkwamen dat de waarden in het economische verkeer voor de waardepeildata van 1 januari 2020 en 1 januari 2021 respectievelijk € 240.000 en € 264.000 zouden moeten zijn. De rechtbank heeft dit compromis geaccepteerd en verklaarde de beroepen gegrond. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de vastgestelde waarden en aanslagen verminderd naar de overeengekomen bedragen.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn gesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 mei 2023 en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.