ECLI:NL:RBDHA:2023:10793
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 maart 2022 was afgewezen. Na deze afwijzing heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris heeft op 15 juni 2022 op het bezwaar beslist, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er op dat moment geen bezwaar meer aanhangig was, omdat de staatssecretaris al had beslist. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer kon worden ingewilligd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.