ECLI:NL:RBDHA:2023:10790
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 22 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris, waarin het bezwaar tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep moet bevatten. Aangezien het beroepschrift van de eiser geen gronden bevatte, heeft de rechtbank de eiser op 19 juli 2022 per aangetekende brief verzocht om binnen vier weken alsnog gronden in te dienen. De eiser heeft hierop echter niet gereageerd.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak en hebben de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.