ECLI:NL:RBDHA:2023:10788
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, welke aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 april 2022 was afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overweegt dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het verzoek gelijkgesteld wordt met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter. De rechter heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak in een andere zaak (AWB 22/4427) die op dezelfde dag was gedaan. Tot slot is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.