In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker, en de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning op de waardepeildatum van 1 januari 2020, die door verweerder is vastgesteld op € 198.000. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning in slechte staat verkeert, met onder andere lekkage, scheuren in de muren en een verzakte fundering. Hij bepleit een lagere waarde van € 141.000 en voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen zijn woning en de vergelijkingsobjecten.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergelijkingsobjecten, die door verweerder zijn gebruikt, goed bruikbaar zijn en dat er voldoende rekening is gehouden met de verschillen in onderhoud en kwaliteit. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen over de staat van de woning. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat deze vergoeding aan de gemachtigde toekomt en niet aan eiser zelf.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.