In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij op 24 juli 2023 om 11:00 uur zou worden overgedragen aan de Belgische autoriteiten.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om zonder zitting uitspraak te doen, gezien de spoedeisendheid van de situatie. Verzoekster stelde dat haar beroep kans van slagen had en dat zij niet mocht worden overgedragen. De verweerder, de Staatssecretaris, stelde dat verzoekster opvang zou krijgen in België en verzocht om een directe uitspraak in de bodemprocedure.
Gezien de korte tijd tussen de aankondiging van de overdracht en de geplande overdracht, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Dit betekent dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan België totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan verzoekster, vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. M.J. Tijnagel, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.