ECLI:NL:RBDHA:2023:1076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft op 9 mei 2022 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 januari 2023 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogt dat hij recht heeft op bescherming in Nederland, omdat zijn oudere broer daar rechtmatig verblijft en hij afhankelijk van hem is. Eiser verwijst naar artikel 16 van de Dublinverordening, dat bescherming biedt aan minderjarigen die afhankelijk zijn van een familielid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat met zijn broer, die ook meerderjarig is. Eiser heeft bovendien verklaard niet bij zijn broer te willen verblijven.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor het gebruik van de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24671

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.M.A. Al-Harbia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 9 mei 2022 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 10 april 2022 Italië illegaal is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [2] Doordat de Italiaanse autoriteiten hier niet binnen twee maanden op hebben gereageerd, geldt op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening dat het overnameverzoek is aanvaard.
3. Eiser voert hiertegen aan dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling had moeten nemen op grond van de artikelen 16 dan wel 17 van de Dublinverordening. Eiser stelt dat zijn oudere broer rechtmatig in Nederland verblijft en dat deze broer jarenlang voor hem als pleegouder heeft gezorgd. Eiser meent dat jongvolwassenen die het pleegkind van hun oudere broer zijn ook voor bescherming in aanmerking komen op grond van artikel 16 van de Dublinverordening. Om die reden dient dit artikel toegepast te worden vanuit het beginsel van de verplichte bescherming van het familieleven, in de zin van artikel 8 van het EVRM. Zou dit niet worden gevolgd, dan had verweerder volgens eiser gebruik moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder dient inzichtelijk te maken waarom hij hier geen gebruik van maakt, anders maakt hij zich schuldig aan willekeur, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd overwogen dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening tussen eiser en diens gestelde broer. Eiser is meerderjarig en heeft de gestelde afhankelijkheid met zijn eveneens meerderjarige broer niet onderbouwd met documenten. Daarnaast heeft eiser juist verklaard niet afhankelijk te zijn van de gestelde broer en niet bij hem te willen verblijven. [3] Nu de vereiste afhankelijkheidsrelatie aldus niet aannemelijk is geworden, is toepassing van artikel 16 van de Dublinverordening niet aan de orde. Nu ook de overige gezinsbepalingen uit de Dublinverordening niet van toepassing zijn, slaagt het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM evenmin. Zoals verweerder opmerkt is de Dublinverordening er weliswaar op gericht om gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden, maar is de Dublinprocedure niet bedoeld voor reguliere gezinshereniging.
5. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat in eisers geval Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming.
6. Nu niet is gebleken van afhankelijkheid tussen eiser en de gestelde broer, heeft verweerder in zoverre ook geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening om de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Eiser heeft overigens geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd. Dat verweerder naar de mening van eiser onvoldoende inzicht geeft in de wijze waarop hij die bevoegdheid pleegt toe te passen, leidt dan niet tot een geslaagd beroep.
7. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Pagina 4, rapport aanmeldgehoor Dublin.