ECLI:NL:RBDHA:2023:10738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van homoseksuele geaardheid en relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ghanese nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op basis van zijn homoseksuele geaardheid. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de asielaanvraag op 28 mei 2023 had afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had eerder al een asielaanvraag ingediend, die ook was afgewezen, en in deze procedure voerde hij aan dat hij een homoseksuele relatie had met een persoon genaamd [Naam 2]. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn geaardheid en de relatie met [Naam 2] ongeloofwaardig waren. Eiser had onvoldoende gedetailleerde en authentieke verklaringen gegeven over zijn gevoelens en de ontwikkeling van zijn relatie. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om zijn asielrelaas aannemelijk te maken, en dat hij in eerdere procedures al was geconfronteerd met twijfels over zijn geloofwaardigheid. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onterecht had geoordeeld dat de verklaringen van eiser oppervlakkig waren en dat hij niet voldoende had onderbouwd waarom hij vreesde voor problemen in Ghana. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en kreeg eiser geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16255

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Abdullah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Ghanese nationaliteit te hebben.
Eerdere procedures
2. Op 24 december 2018 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Bij besluit van 12 maart 2019 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit staat in rechte vast. [1] Op 29 augustus 2019 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij in Ghana problemen heeft ondervonden vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Bij besluit van 16 juli 2021 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. In dit besluit heeft verweerder eisers verklaringen over zijn geaardheid en over zijn gestelde problemen ongeloofwaardig geacht. Dit staat in rechte vast. [2]
Huidige procedure
3. Op 9 mei 2023 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij een homoseksuele liefdesrelatie heeft met [Naam 2] . Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [3] Verweerder acht de gestelde homoseksuele relatie van eiser ongeloofwaardig. Eiser heeft oppervlakkig en weinig authentiek verklaard over zijn gestelde relatie. Van eiser mag worden verwacht dat hij met gedetailleerde en persoonlijke verklaringen inzicht geeft in zijn gevoelens voor [Naam 2] en de ontwikkeling van zijn relatie. Dat eiser enkele feitelijkheden over [Naam 2] weet en met hem op diverse foto’s staat, doet niets aan zijn verklaringen af. Daarnaast is niet zonder betekenis dat in de vorige procedure al is geoordeeld dat eiser ongeloofwaardig over zijn gestelde seksuele geaardheid heeft verklaard. Eiser heeft met zijn verklaringen over de gestelde liefdesrelatie met [Naam 2] niet alsnog aannemelijk gemaakt dat hij homoseksueel is en om die reden moet vrezen voor problemen in zijn land van herkomst, aldus verweerder.
4. Eiser voert daartegen aan dat hij de gestelde liefdesrelatie met [Naam 2] aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft zeer uitgebreid verklaard over de groei van zijn relatie. [4] In dit verband heeft eiser verklaard dat [Naam 2] verschillende keren van België naar Nederland kwam om een lang weekend bij hem te verblijven. Verder heeft eiser erop gewezen dat hij in februari of maart 2023 naar België is gegaan om [Naam 2] te bezoeken. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat hij niet uitgebreider kon verklaren omdat hij dit een aantasting van de privacy van [Naam 2] vond. Ook vreesde hij dat [Naam 2] door verweerder zou worden benaderd. Verder is van belang dat eiser en [Naam 2] moslim zijn en homoseksualiteit binnen de islamitische gemeenschap een gevaarlijk onderwerp van gesprek is. Voor zover eisers verklaringen tekortschieten, had de gehoormedewerker eiser erop moeten wijzen dat hij meer in detail moet treden. Tot slot stelt eiser dat hij contacten heeft met [Naam 3] van Stichting [Naam stichting] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat de homoseksuele geaardheid van eiser in een eerdere procedure door verweerder ongeloofwaardig is geacht. Dit oordeel staat in rechte vast. Het draait daarom nu om de vraag of eiser alsnog zijn gestelde geaardheid aannemelijk heeft gemaakt. Hij beroept zich in dat kader op zijn gestelde homoseksuele liefdesrelatie met [Naam 2] .
6. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over deze liefdesrelatie niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft in zijn besluit voldoende gemotiveerd dat eiser weinig authentiek en oppervlakkig heeft verklaard over de relatie met [Naam 2] . Zo heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser met zijn verklaringen geen inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens voor [Naam 2] en hoe deze tot stand zijn gekomen. Verweerder heeft in dit verband kunnen overwegen dat eiser nalaat om te concretiseren hoe zijn relatie met [Naam 2] zich tot een liefdesrelatie heeft ontwikkeld en hoe eiser erachter kwam dat [Naam 2] homoseksueel bleek te zijn. De verklaringen van eiser hierover blijven steken in algemeenheden. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat hij in het gehoor opvolgende aanvraag zeer concreet over de groei van zijn relatie met [Naam 2] heeft gesproken. Eiser beperkt zich in dat verband tot de verklaring dat hij en [Naam 2] met elkaar gingen praten, dat zij elkaar daardoor beter leerden kennen en dat de relatie zo is begonnen. [5] Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij hierover meer in detail kan verklaren. Dit heeft eiser nagelaten.
7. Verder overweegt de rechtbank dat het in eerste instantie op de weg van eiser ligt om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en de gegevens die van belang zijn voor het besluit op de aanvraag bij verweerder aan te leveren. [6] Verweerder heeft hierbij van belang kunnen vinden dat eiser eerder een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend, in welk verband zijn verklaringen oppervlakkig en onvoldoende authentiek zijn bevonden. Eiser behoorde op basis van deze ervaring dus te weten dat gedetailleerd verklaren van belang kan zijn voor een goede onderbouwing van zijn asielrelaas. Ook is eiser bij het begin van het gehoor opvolgende aanvraag erop gewezen dat hij volledig dient te reageren op de vragen van de gehoormedewerker. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te concluderen dat verweerder eiser nogmaals uitdrukkelijk op dit belang had moeten wijzen, toen eiser kenbaar maakte niet in detail te willen treden. Verweerder heeft daarnaast terecht overwogen dat eiser wel degelijk ook (feitelijke) informatie heeft gegeven over [Naam 2] en dat dit niet rijmt met zijn stelling dat hij niet uitgebreid wilde verklaren vanwege de privacy van [Naam 2]. Verder is niet gebleken dat de gehoormedewerker onvoldoende heeft doorgevraagd. Tot slot is niet onderbouwd waarom het enkele feit dat eiser en [Naam 2] tot de islamitische gemeenschap behoren tot gevolg heeft dat eiser ten overstaan van verweerder niet voldoende kon verklaren over zijn gestelde liefdesrelatie. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Dat eiser, zoals hij stelt, contact heeft met [Naam 3] van Stichting [Naam stichting], leidt niet tot een ander oordeel, nu ook daarmee eisers asielrelaas niet nader is onderbouwd.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 juli 2019, NL19.5717 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 juli 2019, 201905366/1/V3 en 201905366/2/V3.
2.Zie de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 9 december 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4652 en van de Afdeling van 20 januari 2022, 202107884/1/V2.
3.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en g, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Eiser verwijst in dit verband naar pagina 9 van het rapport gehoor opvolgende aanvraag.
5.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 9.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2057. Dit volgt uit artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU), artikel 31, tweede lid, van de Vw en artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.