ECLI:NL:RBDHA:2023:10728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Turkse eiser met Koerdische etniciteit en eerdere vervolging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit met Koerdische etniciteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft in het verleden te maken gehad met vervolging vanwege zijn politieke uitingen op sociale media, wat leidde tot een veroordeling in 2016. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat eiser niet opnieuw het slachtoffer zal worden van vervolging of ernstige schade. De rechtbank oordeelt dat de eerdere blootstelling aan vervolging een duidelijke aanwijzing vormt voor gegronde vrees voor herhaling, en dat verweerder niet had moeten toetsen of het relaas van eiser geloofwaardig is, maar of er aannemelijke redenen zijn om aan te nemen dat vergelijkbare problemen zich niet opnieuw zullen voordoen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.511,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.16314 (beroep)
NL23.16315 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 4 juni 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2. Eiser heeft, gelijktijdig met het instellen van het beroep, de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [datum] 1991. Hij heeft op 25 juli 2023 voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. De aanvraag is bij besluit van 2 september 2022 buiten behandeling gesteld omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Ook is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar en een terugkeerbesluit met een onmiddellijke vertrektermijn.
4. Op 12 mei 2023 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij heeft de Koerdische etniciteit. In 2015 is hij begonnen met het delen van berichten via Facebook over HDP-leider [naam] en de Koerden. Hiervoor is hij in 2016 of 2017 gearresteerd. Hij heeft vier maanden vastgezeten, waarvan achttien dagen in eenzame opsluiting, en heeft een voorwaardelijke straf van vijf jaar opgelegd gekregen. In 2022 heeft eiser opnieuw berichten geplaatst op Facebook met video’s van Koerdische dans en muziek. Toen eiser in de bergen aan het werk was is de politie naar zijn huis gekomen. Eisers vrouw heeft hem gewaarschuwd. Vervolgens is hij gevlucht. Sinds eiser weg is, is de politie opnieuw bij hem thuis geweest en is het dorpshoofd in totaal vier keer gebeld waarbij naar hem is geïnformeerd. Verder heeft eiser verklaard dat hij is gediscrimineerd vanwege zijn Koerdische etniciteit.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. discriminatie wegens Koerdische etniciteit; en
3. problemen wegens berichten op sociale media in 2022.
Het eerste en tweede element zijn volgens verweerder geloofwaardig, maar het derde element niet. Eiser heeft vaag verklaard over de reden waarom hij in 2022 weer is begonnen met het plaatsen van berichten op sociale media. Niet wordt ingezien waarom eiser het risico zou nemen om weer berichten te plaatsen na zijn eerdere veroordeling. Daarnaast is niet gebleken wat de intrinsieke motivatie is van eiser om zich openbaar te uiten. Ook over de inhoud van de berichten heeft eiser summier en algemeen verklaard. Bovendien wordt niet ingezien dat eiser door berichten over Koerdische muziek en dans in de negatieve belangstelling zou komen te staan van de autoriteiten. Dat de politie juist vanwege deze berichten is langsgekomen, berust enkel op het vermoeden van de vrouw van eiser. Eiser is verder tweemaal Turkije legaal in- en uitgereisd tijdens zijn vlucht, waardoor het niet aannemelijk is dat hij gezocht zou worden door de autoriteiten. De eerdere veroordeling in 2017, die eiser heeft onderbouwd met documenten, geeft evenmin inzicht in de reden dat eiser voor berichten in 2022 vervolgd zou worden, nu de periode van de voorwaardelijke straf (vijf jaar) al was afgelopen.
De geloofwaardig geachte elementen geven geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een risico op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [1] . De aanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond. [2]

Beoordeling door de rechtbank

6. Eiser is het niet eens met het besluit. Hij voert aan dat het derde element ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Verweerder heeft de veroordeling van eiser in het verleden onvoldoende bij zijn beoordeling betrokken en heeft onvoldoende gemotiveerd dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. Ook heeft verweerder zijn stelling dat de video’s van Koerdische dans en muziek risicoloos waren, niet gerelateerd aan landeninformatie in het Algemeen Ambtsbericht, en heeft verweerder in zijn standpunt dat eiser onvoldoende heeft blijk gegeven van een intrinsieke motivatie om video’s en berichten op Facebook te plaatsen, zijn verklaringen over zijn Koerdische identiteit en waarom deze belangrijk is voor hem onvoldoende betrokken.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 4, vierde lid van de Kwalificatierichtlijn [3] is geïmplementeerd in artikel 31, vijfde lid van de Vw. Uit dit artikellid volgt dat eerdere blootstelling aan vervolging of ernstige schade een duidelijke aanwijzing vormt voor gegronde vrees voor het reële risico om hieraan opnieuw te worden blootgesteld. Uit de slotzin van paragraaf 4.1, onderdeel a, van Werkinstructie 2014/10, volgt dat het aan verweerder is om te motiveren dat het niet aannemelijk is dat de vreemdeling opnieuw het slachtoffer zal worden van een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. [4] Er rust dus een zwaardere motiveringsplicht op verweerder dan bij asielaanvragen waarbij geen sprake is van een eerdere blootstelling aan vervolging of ernstige schade.
8. Niet in geschil is dat eiser in 2016 is gearresteerd en vervolgens veroordeeld is voor het maken van propaganda voor een terroristische organisatie, de PKK, door het plaatsen van beelden op Facebook. Evenmin is in geschil dat eiser tijdens die strafrechtelijke procedure meerdere keren heeft gesteld dat een aantal beelden niet door hem waren geplaatst. Eiser heeft toen verklaard dat deze beelden door de autoriteiten op zijn Facebook-profiel waren geplaatst Eiser heeft dit herhaald bij het nader gehoor en verweerder heeft die verklaring niet betwist. Ook is niet in geschil dat eiser een gevangenisstraf van ongeveer vier maanden heeft gekregen, waarvan achttien dagen in eenzame opsluiting, en dat hij een voorwaardelijke straf kreeg mits hij zich vijf jaar lang zou onthouden van criminele activiteiten. Uit het bestreden besluit en de toelichting van verweerder daarop ter zitting maakt de rechtbank op dat verweerder als uitgangspunt neemt dat eiser vanwege deze veroordeling en straf in het verleden is blootgesteld aan vervolging, maar dat verweerder zich op het standpunt stelt dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw voor zal doen. [5] Verweerder doet dus een beroep op de uitzondering op artikel 4, vierde lid, Kwalificatierichtlijn, genoemd in het laatste zinsdeel van die bepaling. [6]
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de in voornoemde overweging genoemde uitzondering zich voordoet. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat eiser niet opnieuw het slachtoffer zal worden van een behandeling in strijd met het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM. Dat oordeel licht de rechtbank hierna toe.
10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser sinds zijn vrijlating uit detentie en de periode van de voorwaardelijke straf gedurende langere tijd geen problemen heeft ondervonden en dat verweerder daarom geen aanleiding ziet om aan te nemen dat eiser opnieuw problemen zou ondervinden van de zijde van de Turkse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat dit enkele tijdsverloop sinds de veroordeling in combinatie met het niet optreden van nieuwe problemen onvoldoende is om aan te nemen dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat eiser niet opnieuw vervolgd zal worden. Dit is anders als er bijvoorbeeld sprake zou zijn van een veranderde politieke situatie. Daarvan is echter niet gebleken. Dat eiser langere tijd geen problemen heeft gehad, is bovendien te verklaren doordat eiser zich (zo blijkt uit zijn onbestreden verklaringen) heeft gehouden aan de opgelegde voorwaarden en gedurende die vijf jaar geen politiek risicovolle berichten op Facebook heeft geplaatst. Ook dit vormt daarom op zichzelf geen reden om aan te nemen dat eiser ná die vijf jaar geen problemen zou ondervinden.
11. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser in 2022 opnieuw problemen heeft ondervonden als gevolg van het plaatsen van berichten op Facebook. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat de berichten geplaatst zijn en evenmin dat eiser hierdoor in de negatieve aandacht is komen te staan. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder niet had moeten toetsen of dit element geloofwaardig is, maar of aannemelijk is dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat deze problemen zich niet (opnieuw) voor zouden doen, gelet op de vergelijkbare vervolging waarvan eiser in 2016/2017 het slachtoffer is geweest. Reeds om deze reden geeft het bestreden besluit blijk van een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek.
12. Verder volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat eiser vaag heeft verklaard over het plaatsen van berichten. Eiser heeft meerdere keren, consistent, verklaard over de berichten en de inhoud van de berichten. In het aanmeldgehoor van 27 juli 2022 heeft hij verklaard dat hij “een speech, een lied” van [naam] heeft geplaatst en dat hij om zijn vrijheid heeft gevraagd. [7] In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat het ging om liedjes en ook dat het ging om video’s van Koerdische muziek en dans. [8] De gehoorambtenaar heeft hier niet op doorgevraagd, waardoor verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet van eiser heeft kunnen verwachten dat hij hierover zelf meer zou verklaren. In dit verband acht de rechtbank nog van belang dat eiser heeft gesteld het Facebook-account nog te hebben [9] .
13. Eiser heeft verder terecht aangevoerd dat hij zijn beweegredenen voor het plaatsen van de berichten op consequente wijze heeft toegelicht. De voorwaardelijke straf van vijf jaar was verstreken en eiser zag er geen kwaad in om de taal en muziek van zijn eigen volk te delen. Bovendien was zijn indruk dat de onderdrukking op dat moment minder was. [10] Eiser heeft verder verklaard:
“Dit is mijn moedertaal. Dit ben ik. Dit is mijn eer. Dit is mijn moraal. Dit is wie ik ben. Ik ben daar trots op.” [11]
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom deze beweegredenen geen verschoning bieden en heeft nagelaten toe te lichten waarom het niet van belang is dat de looptijd van de voorwaardelijke veroordeling was verstreken. Ook heeft verweerder, gelet op de verklaringen van eiser, onvoldoende gemotiveerd dat uit de verklaringen van eiser niet, althans onvoldoende blijkt dat hij een intrinsieke motivatie had om zich weer uit te spreken. In dat kader heeft eiser terecht aangevoerd dat ook zijn eerdere veroordeling een intrinsieke motivatie met zich meebracht om zich te blijven inzetten voor de Koerdische taal en cultuur en dat verweerder dit ten onrechte niet heeft betrokken.
14. Daarnaast heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mocht worden dat hij bewijzen aan zou leveren van de geplaatste berichten op Facebook. Verweerder heeft bij dat standpunt niet eisers verklaring betrokken dat hij de filmpjes weer heeft verwijderd [12] en dat dit niet onlogisch voorkomt gezien de problemen waarin eiser, volgens zijn standpunt, daardoor kwam. Daarnaast heeft eiser verklaard dat er nog wel Koerdische muziek op zijn Facebook-pagina staat. [13] Verweerder heeft hierop zoals gezegd niet doorgevraagd en ook geen eigen nader onderzoek ingesteld. Omdat op verweerder een zwaardere motiveringsplicht rust had dit wel op zijn weg gelegen.
15. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de omstandigheid dat zijn vrouw het vermoeden had dat de autoriteiten vanwege de berichten op sociale media bij zijn huis langskwamen afdoet aan de geloofwaardigheid van dit element. Dit vermoeden is, zo blijkt uit de verklaringen van eiser, erop gebaseerd dat de autoriteiten tegen zijn vrouw hadden gezegd ‘jouw man heeft weer wat geplaatst’. [14] Het is ook in overeenstemming met eisers verklaring tijdens het aanmeldgehoor. [15] De rechtbank volgt, gelet op deze verklaring, ook niet verweerders stelling dat de reden voor het bezoek niet expliciet benoemd is aan de vrouw van eiser.
16. Daarnaast heeft eiser terecht aangevoerd dat verweerder zijn standpunt, dat het niet aannemelijk is dat het plaatsen van video’s van Koerdische muziek op sociale media tot negatieve belangstelling van de autoriteiten leidt, onvoldoende heeft gerelateerd aan landeninformatie. Uit het Algemeen Ambtsbericht Turkije 2022 blijkt dat ook tamelijk onschuldige berichten of activiteiten met betrekking tot de Koerdische cultuur de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten kunnen trekken. Zo is vermeld dat kritische en dissonante berichten over onder meer de culturele rechten van de Koerdische minderheid veelvuldig tot onderzoek, vervolging en bestraffing leiden (p. 26); dat ook het plaatsen en delen van HDP-gezinde berichten, bijvoorbeeld het plaatsen van foto’s van HDP-leider [naam] , tot arrestaties, detenties, strafrechtelijke onderzoeken en veroordelingen kan leiden (p. 50); en dat vrouwen zijn bestraft voor het zingen in het Koerdisch en het uitoefenen van een Koerdische volksdans (p. 51). Omdat eiser ook heeft verklaard dat de berichten die hij plaatste zich richtten op de Koerdische taal en cultuur, en eiser in het aanmeldgehoor bovendien heeft verklaard dat hij ook in 2022 een lied/speech van HDP-leider [naam] op Facebook heeft gedeeld – waar verweerder overigens geen nadere vragen over heeft gesteld – heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de door eiser geplaatste berichten niet risicovol zouden zijn.
17. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder aan eiser heeft tegengeworpen dat hij tweemaal legaal heeft kunnen uitreizen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser terecht aangevoerd dat verweerder ook deze tegenwerping onvoldoende heeft gerelateerd aan landeninformatie. Uit het bestreden besluit wordt niet duidelijk in hoeverre verweerder heeft onderzocht of het voor personen die worden gezocht vanwege het plaatsen van onwelgevallige berichten op Facebook niet mogelijk is om legaal in en uit te reizen. Indien verweerder deze tegenwerping handhaaft dient hij deze daarom nader te onderzoeken en motiveren.
18. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de vervolging zich niet opnieuw zal voordoen. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

19. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als (kennelijk) ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
20. Omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist, is het niet meer nodig om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
21. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in beide zaken:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
3.Richtlijn 2011/95/EU.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3464.
5.Pagina 4 van het bestreden besluit.
6.Zie de tekst van artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn: ‘Het feit dat de verzoeker in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade, of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade, is een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.’
7.Pagina 12, rapport aanmeldgehoor.
8.Pagina 17 en 18, rapport nader gehoor.
9.Pagina 8 en 18, rapport nader gehoor.
10.Pagina 19, rapport nader gehoor.
11.Pagina 20, rapport nader gehoor.
12.Pagina 18, rapport nader gehoor.
13.Idem.
14.Pagina 5 en 18, rapport nader gehoor.
15.Pagina 12, rapport aanmeldgehoor.