ECLI:NL:RBDHA:2023:10721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
C/09/643199 / KG ZA 23-157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake Europese openbare aanbestedingsprocedure en afwijzing vorderingen

In deze zaak heeft AFG Projecten B.V. een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, specifiek het Ministerie van Defensie, naar aanleiding van een Europese openbare aanbestedingsprocedure voor instructiecapaciteit ten behoeve van geneeskundige opleidingen. De aanbestedingsprocedure werd uitgevoerd door het Defensie Ondersteuningsprogramma (DOSCO). AFG vorderde onder andere om de Staat te verbieden uitvoering te geven aan de gunningsbeslissingen en om deze binnen twee dagen in te trekken. AFG stelde dat de beoordelingssystematiek onduidelijk was en dat er onvoldoende informatie was verstrekt over de beoordelingscommissie, wat hen belemmerde in hun inschrijving. De Staat voerde verweer en stelde dat AFG haar recht had verwerkt door niet tijdig bezwaar te maken tegen de geboden informatie.

De voorzieningenrechter oordeelde dat AFG niet proactief genoeg was geweest in het naar voren brengen van haar bezwaren en dat de Staat voldoende had voldaan aan de eisen van transparantie in de aanbestedingsprocedure. De rechter volgde de Staat in zijn verweer en concludeerde dat AFG niet had aangetoond dat de beoordeling van haar inschrijving onbegrijpelijk of onjuist was. De vorderingen van AFG werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van tijdige en duidelijke communicatie van inschrijvers in aanbestedingsprocedures en de noodzaak om bezwaren tijdig aan te kaarten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/643199 / KG ZA 23-157
Vonnis in kort geding van 24 mei 2023
in de zaak van
AFG PROJECTEN B.V.te Wagenberg, gemeente Drimmelen,
eiseres,
advocaat mr. A.H. Klein Hofmeijer te Rotterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Defensie, Defensie Ondersteuningsprogramma (DOSCO)) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. D. Wolters-Rückert te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘AFG’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de op 9 mei 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door AFG pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Staat heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure gehouden voor instructiecapaciteit ten behoeve van geneeskundige opleidingen (hierna: de aanbestedingsprocedure). De inkoop wordt gedaan door DOSCO, een onderdeel van Defensie dat zorgt voor wereldwijde dienstverlening aan alle Defensieonderdelen. De opdracht betreft het leveren van instructeurs die voldoen aan het beschreven profiel ten behoeve van de geneeskundige opleidingen van Defensie. De in te zetten opleiders zullen samen met een ervaren opleider van het opleidingsinstituut van Defensie (DGOTC) de in de aanbestedingsleidraad vermelde opleidingen verzorgen. De opdracht is verdeeld over twee percelen, waarbij elk perceel een deel van de jaarplanning/een urenaantal beslaat. Beide opdrachten hebben een looptijd van twee jaar en kunnen eenmaal met een jaar worden verlengd.
2.2.
De opdracht per perceel wordt gegund aan de inschrijver met de economisch meest voordelige inschrijving. De economisch meest voordelige inschrijving is de inschrijving met de beste prijs-kwaliteitverhouding. Dat is de inschrijving die de laagste fictieve inschrijfprijs heeft, zijnde de inschrijfprijs minus de fictieve korting.
2.3.
De beoordeling van de kwaliteit vindt plaats op basis van de uitwerking door de inschrijver van de kwalitatieve sub-gunningscriteria. Het eerste kwalitatieve sub-gunningscriterium betreft in beide percelen de kwalitatieve en kwantitatieve invulling van de instructeurscapaciteit. Hierover is in de aanbestedingsleidraad het volgende opgenomen.
“De aanbestedende dienst hecht grote waarde aan de kwalitatieve en kwantitatieve invulling van de instructeurscapaciteit.
Aanbestedende dienst wenst inzicht te krijgen in het kwaliteitsniveau van de aangeboden dienstverlening en de wijze waarop u deze kwaliteit en kwantiteit borgt gedurende de gehele looptijd van de Raamovereenkomst. Inschrijver dient achtereenvolgend en per bullet (zie hieronder) antwoord te geven op de volgende onderdelen:
  • uw wervingsstrategie (incl. benodigde processtappen) om kwalitatief hoogwaardige instructeurs in te kunnen zetten gedurende de gehele looptijd van de Raamovereenkomst;
  • de wijze waarop Inschrijver aantoont en garandeert dat de instructiecapaciteit gedurende de gehele looptijd van de Raamovereenkomst altijd optimaal is;
  • de wijze waarop u de beschikbaarheidsduur van instructeurs garandeert (zie bijlage 3 en 3a);

hoe Inschrijver zich inspant om het verloop van instructeurs te reduceren en omgaat met het verloop van uitdienst tredende instructeurs.”
Het tweede kwalitatieve sub-gunningscriterium betreft in beide percelen de klanttevredenheid. Hierover is in de aanbestedingsleidraad het volgende opgenomen:
“De aanbestedende dienst hecht grote waarde aan de klanttevredenheid van zowel de doelgroep als van de instructeurs. Klanttevredenheid wordt mede gemeten a.d.h.v. de kwaliteit van de opleider(s)
Aanbestedende dienst wenst inzicht te krijgen in wijze waarop Inschrijver de klanttevredenheid gaat borgen gedurende de gehele looptijd van de Raamovereenkomst.
Inschrijver dientachtereenvolgendenper bullet (zie hieronder)antwoord te geven op de volgende onderdelen:
  • Op welke wijze gaat Inschrijver om met de algemene klanttevredenheid en hoe vertaalt zij dit naar concrete KPI’s waarop Defensie de inschrijver kan beoordelen gedurende de gehele looptijd van de Raamovereenkomst;
  • De wijze waarop Inschrijver er voor zorgt dat de beschikbaar gesteld kandidaten voldoen aan de eisen die gesteld worden conform functieprofiel (bijlage 3a);
  • De wijze waarop inschrijver de kwaliteit van het beschikbaar gestelde personeel bijhoudt en welke acties zij onderneemt om zijn/haar personeel verder te laten ontwikkelen en current te blijven.”
2.4.
Bij beide kwalitatieve sub-gunningscriteria is het volgende beoordelingskader opgenomen, waarbij alleen de eerste alinea verschilt op de wijze zoals hierna weergegeven:
“Het beoordelingsteam zal uw antwoord beoordelen op de mate waarin uw antwoord borgt dat u gedurende de gehele contractperiode kwalitatief en kwantitatief invulling kunt geven aan de gevraagde instructeurscapaciteit”(criterium 1) / “
Het beoordelingsteam zal uw antwoord beoordelen op de mate waarin uw antwoord borgt dat u gedurende de gehele contractperiode een zo hoog mogelijke klanttevredenheid waarborgt”(criterium 2)
“Het beoordelingsteam kijkt specifiek naar de mate waarin de beschrijving positieve punten bevat en relevant, realistisch, doelmatig, alsmede specifiek, volledig en consistent is.
De beoordeling zal worden gedaan aan de hand van onderstaande beoordelingstabel.
Uw antwoord mag maximaal 1,5 A4 beslaan. Het is niet toegestaan hyperlinks te verwerken in de tekst of bijlagen bij te voegen. Indien uw beantwoording meer dan 1,5 A4 bevat, zal het beoordelingsteam de tekst die deze grens overschrijdt, niet beoordelen.”
Let op: uw beantwoording zal bij gunning van de opdracht onderdeel gaan uitmaken van de Raamovereenkomst en zal daarmee leiden tot verplichtingen.”
2.5.
De beoordeling geschiedt volgens de aanbestedingsleidraad op basis van een beoordelingstabel, waaruit volgt dat:
  • scores kunnen worden gegeven van onvoldoende tot uitstekend;
  • de score van voldoende past bij de volgende beoordeling:
  • bij een score van ruim voldoende is het verschil met een voldoende dat, verkort weergegeven, de beantwoording ruim voldoende is, er sprake is van enige toegevoegde waarde en er enige positieve punten zijn aan te wijzen die relevant zijn voor de opdracht zoals omschreven in dit document of bij de beleving van de beoordelaar. Daarbij wordt een fictieve korting toegekend van 35% van de maximale kwaliteitswaarde;
  • bij de score goed past de volgende beoordeling:
2.6.
Volgens paragraaf 3.6 van de aanbestedingsleidraad bestaat het beoordelingsteam kwaliteit (voor beide percelen) uit minimaal 3 en maximaal 5 inhoudelijk deskundige personen en beoordeelt dat team de inschrijvingen op de inhoudelijke knock-out eisen en de nadere (sub-gunnings)criteria.
2.7.
In paragraaf 4.3.1. van de aanbestedingsleidraad is opgenomen:
“Heeft u vragen over de Aanbestedingsstukken, tegenstrijdigheden gesignaleerd of wilt u bezwaar maken tegen (delen van) de aanbestedingsprocedure, dan dient u dit zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op de in de planning in Negometrix opgenomen datum via de Vraag en Antwoord module van Negometrix kenbaar te maken. Er zijn ten behoeve van deze aanbesteding twee vragenronde gepland.”
en
Let op: Tijdens de daarvoor gestelde termijn heeft u het recht om bezwaar te maken over eventuele gebreken of onduidelijkheden. Als u dat tijdens deze termijn niet doet, kunt u daar niet meer op terug komen.
2.8.
De aanbestedingsstukken omvatten ook een Programma van Eisen (PvE). Daarin is onder andere beschreven wat DOSCO onder het verzorgen van opleidingen verstaat en dat de opdrachtnemer(s) er zorg voor dragen dat de aangeboden medewerkers ten minste voldaan aan de gestelde eisen conform functieprofiel. In het functieprofiel staan onder meer minimale functie-eisen (harde eisen) en competenties opgenomen.
2.9.
De inschrijvers zijn tweemaal in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen. In de eerste Nota van Inlichtingen is de vraag gesteld
“Het beoordelingsteam Kwaliteit bestaat uit minimaal 3 en maximaal 5 inhoudelijk deskundige personen. Kunt u aangeven welke functies deze personen bekleden?”. Het antwoord luidde:
“De specifieke functies zijn niet relevant voor Inschrijvers. De deskundigheid van het beoordelingsteam is multidisciplinair bestaande uit: materiedeskundig, financieel, kwaliteit en management.”.
2.10.
Op beide percelen hebben twee partijen ingeschreven, waaronder AFG. Bij brieven van 8 februari 2023 heeft de Staat aan AFG meegedeeld dat de inschrijving van de andere partij op beide percelen is aangemerkt als de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs-kwaliteit verhouding, zodat de opdracht aan die partij zal worden gegund (hierna: de gunningsbeslissingen). De inschrijving van AFG is in de ranking op de tweede plaats geëindigd. Uit de bijlages blijkt dat AFG op de kwalitatieve criteria 1 en 2 de score voldoende heeft behaald. Bij beide criteria is in de bijlage een algemene motivering gegeven en nog een aparte motivering ten aanzien van de diverse in de criteria beschreven onderdelen. Voorts is aangegeven wat de winnaar heeft gescoord –in beide gevallen zijnde een “goed” – en waarom.
2.11.
Na de verzending van de gunningsbeslissing heeft er nog een overleg plaatsgevonden tussen AFG en de Staat. AFG heeft daarna dit kort geding aanhangig gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
AFG vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de Staat te verbieden uitvoering te geven aan de gunningsbeslissingen;
2. de Staat te gebieden de gunningsbeslissingen binnen twee kalenderdagen ná dagtekening van dit vonnis in te trekken en ingetrokken te houden;
3. de Staat te gebieden de aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden
ofde Staat te gebieden de inschrijving van AFG met inachtneming van dit vonnis te herbeoordelen door een team van materiedeskundige beoordelaars, waarvan de namen kenbaar worden gemaakt voorafgaande aan de beoordeling, en een nieuwe gunningsbeslissing te nemen, tenzij DOSCO de opdracht niet meer wenst te verstrekken
ofde Staat te gebieden nieuwe gunningsbeslissingen te nemen met inachtneming van dit vonnis, maar dan deugdelijk en conform de eisen van artikel 2.130 van de Aanbestedingswet 2012 (Aw) gemotiveerd;
met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, op de wijze zoals nader in de dagvaarding omschreven.
3.2.
Daartoe voert AFG – samengevat – het volgende aan. Er is reden voor het staken van de aanbestedingsprocedure omdat de Staat heeft nagelaten, ook nadat daarom is gevraagd, te verduidelijken wat de functies zijn en wat de expertise is van de leden van de beoordelingscommissie en van welk defensieonderdeel zij afkomstig zijn. Daardoor beschikte AFG niet over de benodigde informatie om gefundeerde keuzes te maken ten aanzien van haar inschrijving. AFG kan daardoor ook niet vaststellen of de beoordelaars voldoende deskundig zijn om de opdracht te beoordelen. Inmiddels is gebleken dat twee van hen in ieder geval onvoldoende deskundig zijn ten aanzien van de werving en selectie en het detacheren en bemiddelen van trainers voor geneeskundige opleidingen, terwijl dat de kern is van de opdracht. Er is ook reden voor staking van de aanbestedingsprocedure, omdat de Staat een beoordelingssystematiek heeft gehanteerd die voor meerderlei uitleg vatbaar is. Onduidelijk is hoe de subgunningscriteria moeten worden uitgelegd en wat daarbij de waarde en status van het PvE is.
Subsidiair is er reden voor een herbeoordeling, omdat de Staat het beoordelingsmodel niet op de juiste wijze heeft toegepast en evidente beoordelingsfouten heeft gemaakt. Dat is gebeurd op al de zeven bij de sub-gunningscriteria 1 en 2 onder de bullets genoemde onderdelen, zoals door AFG in de dagvaarding nader omschreven. Daarmee handelt de Staat in strijd met het transparantiebeginsel.
Ook heeft de Staat gehandeld in strijd met het transparantiebeginsel door de gunningsbeslissingen niet deugdelijk te motiveren. Deze beslissingen voldoen niet aan de eisen die voortvloeien uit artikel 2.130 Aw.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vordering tot staking van de aanbestedingsprocedure
Onvoldoende informatie verstrekt over beoordelingscommissie: rechtsverwerking
4.1.
De Staat heeft als verweer gevoerd dat AFG haar recht heeft verwerkt om er nu nog over te klagen dat in de aanbestedingsprocedure onvoldoende informatie is verstrekt over (de leden van) de beoordelingscommissie. AFG heeft dat weersproken, maar de voorzieningenrechter volgt de Staat in dit verweer.
4.2.
Uit het Grossmann-arrest (HvJEG 12 februari 2004, C230/02) en de daarop gebaseerde jurisprudentie volgt dat van een adequaat handelend gegadigde/inschrijver mag worden verwacht dat hij zich proactief opstelt bij het naar voren brengen van bezwaren in het kader van een aanbestedingsprocedure. De eisen van redelijkheid en billijkheid die de gegadigde/inschrijver jegens de aanbestedende dienst in acht heeft te nemen, brengen mee dat hij zijn bezwaren duidelijk naar voren brengt en in een zo vroeg mogelijk stadium aan de orde stelt, zodat eventuele onregelmatigheden desgewenst kunnen worden gecorrigeerd met zo min mogelijk consequenties voor het verdere verloop van de aanbestedingsprocedure. In de aanbestedingsleidraad is ook verwoord dat zowel vragen, tegenstrijdigheden als bezwaren zo spoedig mogelijk naar voren moeten worden gebracht en daarin staat vermeld dat niet meer kan worden teruggekomen op bezwaren indien deze niet voor de gestelde termijn zijn gemaakt (zie 2.7).
4.3.
AFG heeft in de eerste vragenronde de vraag gesteld of kan worden aangegeven welke functies de personen van de beoordelingscommissie bekleden. Die vraag is beantwoord, in die zin dat niet de specifieke functies zijn genoemd, maar wel is aangegeven op welke gebieden het beoordelingsteam deskundigheid heeft. AFG is daar niet meer op terug gekomen, noch door het stellen van een opvolgende vraag, noch door bezwaar te maken tegen de inhoud van het antwoord. Zij heeft vervolgens zonder enig voorbehoud ingeschreven, de gunningsbeslissingen afgewacht en dit voor het eerst in dit kort geding aan de orde gesteld. Dat is niet in een zo vroeg mogelijk stadium met het doel zoals onder 4.2. beschreven.
4.4.
Aan het betoog van AFG ter zitting, dat erop neerkomt dat niet duidelijk is wat een bezwaar moet inhouden, gaat de voorzieningenrechter voorbij. Een redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige handelende inschrijver moet, ook als een toelichting op dit punt ontbreekt, begrijpen dat bezwaar maken minst genomen betekent dat je aangeeft dat je het ergens niet mee eens bent. Dat volgt al uit de taalkundige betekenis ervan. AFG heeft dat niet aangegeven en zij heeft vervolgens gehandeld zoals hiervoor beschreven. Anders dan AFG meent, heeft zij zich daarmee niet voldoende proactief opgesteld. Nu AFG haar bezwaren op dit punt niet tijdig naar voren heeft gebracht, slaagt het beroep van de Staat op rechtsverwerking en komt de voorzieningenrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit door AFG geuite bezwaar.
Toetsingskader voor meerderlei uitleg vatbaar
4.5.
AFG stelt dat haar door de toelichting die de Staat in de conclusie van antwoord heeft gegeven, duidelijk is geworden dat het beoordelingskader voor meerderlei uitleg vatbaar is. In de kern komt dit standpunt erop neer dat AFG stelt te hebben begrepen dat zij in haar beantwoording geen aandacht hoefde te besteden aan de eisen die in het PvE staan vermeld, waar opdrachtnemers immers hoe dan ook aan moesten voldaan, en dat zij enkel moest ingaan op de meerwaarde die zij biedt bovenop het PvE. De voorzieningenrechter volgt de Staat echter in zijn standpunt dat dit niet in het beoordelingskader is opgenomen en dat een redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige handelende inschrijver dit daaruit ook niet heeft kunnen afleiden.
4.6.
In de aanbestedingsstukken staat bij de sub-gunningscriteria vermeld dat de aanbestedende dienst onder meer inzicht wil krijgen in de wijze waarop de inschrijver de kwaliteit en kwantiteit borgt en de klanttevredenheid gaat borgen. Hierin wordt voorts aangegeven dat de inschrijver daartoe op diverse onderdelen moet beschrijven hoe zij met bepaalde zaken omgaat, hoe zij dingen aanpakt en hoe zij ervoor zorgt dat aan bepaalde eisen wordt voldaan. Daaruit volgt duidelijk dat wordt gevraagd om in het antwoord te beschrijven op welke wijze er invulling zal worden gegeven aan de opdracht (zoals overigens ook niet ongebruikelijk is bij aanbestedingen). Dat er in het PvE (minimale) eisen staan vermeld, zoals dat opleiders moeten beschikken over didactische vaardigheden en bepaalde ‘soft skills’, waar AFG in het bijzonder op heeft gewezen, betekent nog niet dat in dit kader door een inschrijver niet meer zou kunnen/hoeven te worden beschreven hoe daar bijvoorbeeld bij de werving naar gekeken wordt.
4.7.
Dat in het beoordelingskader is aangegeven dat het beoordelingsteam specifiek kijkt naar de mate waarin de beschrijving positieve punten bevat vormt, anders dan AFG meent, ook geen ondersteuning voor haar uitleg dat zij enkel moest ingaan op de meerwaarde die zij biedt bovenop het PvE. Niet valt in te zien waarom er alleen dan positieve punten vallen aan te wijzen. Dat is ook mogelijk bij een beschrijving door de inschrijver van de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan hetgeen door de aanbestedende dienst wordt gevraagd.
4.8.
Dit standpunt kan dus ook niet redengevend zijn om in dit geding de primaire gevorderde voorzieningen te treffen.
Vordering tot herbeoordeling
4.9.
De voorzieningenrechter komt vervolgens toe aan het betoog van AFG dat de Staat haar uitwerking van de sub-gunningscriteria 1 en 2 inhoudelijk onjuist heeft beoordeeld. Volgens AFG is de beoordeling op onderdelen onbegrijpelijk en blijkt daaruit dat de Staat het beoordelingskader te stringent uitlegt en dat kader ook niet volgt. Ook geeft de Staat er daarmee volgens AFG blijk van dat hij de inschrijving van AFG onvoldoende heeft gelezen en doorgrond. De Staat miskent met de toekenning van de score volgens AFG voorts dat haar inschrijving wel degelijk positieve punten bevat die relevant zijn voor de opdracht. De Staat heeft dit een en ander gemotiveerd weersproken.
4.10.
Vooropgesteld wordt dat aan de voorzieningenrechter slechts een beperkte toetsingsvrijheid toekomt wanneer het aankomt op de beoordeling van een kwalitatief criterium. Aan de aangewezen beoordelingscommissie, waarvan de deskundigheid in beginsel moet worden aangenomen, moet dienaangaande de nodige vrijheid worden gegund, mede waar van een rechter niet kan worden verlangd dat deze specifieke deskundigheid bezit op het gebied van het onderwerp van de opdracht. In beginsel is het derhalve niet aan de voorzieningenrechter om kwalificaties aan onderdelen van de inschrijving te verbinden, zoals voldoende of goed. Slechts wanneer sprake is van een onbegrijpelijke beoordeling, dan wel procedurele of inhoudelijke onjuistheden/onduidelijkheden, die zouden kunnen meebrengen dat de gunningsbeslissing niet deugt, is plaats voor ingrijpen door de rechter.
4.11.
Het standpunt van AFG dat hier een ander toetsingskader op zijn plek is, waarbij minder terughoudend wordt getoetst, wordt verworpen. AFG baseert dit op de aanname dat de beoordelingssystematiek in deze aanbesteding niet objectief en transparant is, maar dat deze abstract is en veel ruimte laat voor willekeur, maar de voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunt voor de juistheid van die aanname.
4.12.
Verder is van belang dat – in geval van een beoordelingssystematiek zoals hier aan de orde – van een inschrijver mag worden verwacht dat hij in eigen bewoordingen aangeeft op welke wijze hij de verlangde kwaliteit gaat leveren. Daarmee wordt hij in de gelegenheid gesteld zich te onderscheiden van de andere inschrijvers en aldus zijn meerwaarde aan te tonen. Mede gelet hierop behoeft een aanbestedende dienst dan ook niet aan te geven wat nodig is om een maximale score op een criterium te behalen. Alsdan zou iedere innovatie, creativiteit of ieder zelfstandig denkproces bij de inschrijvers worden geëcarteerd. Daaraan is inherent dat een inschrijvende partij de ruimte wordt geboden om op eigen wijze aan te geven hoe hij de gewenste kwaliteit invult. Daardoor wordt hij optimaal gestimuleerd om inventief in te schrijven en kenbaar te maken begrip en inzicht te hebben voor/in die aspecten van de opdracht die volgens hem relevant zijn voor de aanbestedende dienst.
4.13.
Bezien in het licht van deze uitgangspunten, heeft AFG naar het oordeel van de voorzieningenrechter met haar stellingen onvoldoende onderbouwd dat de beoordeling van de door AFG ingediende inschrijvingen op de sub-gunningscriteria 1 en 2 niet deugt. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook acht geslagen op de gemotiveerde weerspreking van de Staat van de diverse door AFG geuite bezwaren. Dit wordt als volgt nader gemotiveerd.
4.14.
In de beoordeling wordt aangesloten bij de beoordelingstabel, in die zin dat daarin in zijn algemeenheid is vermeld dat de beschrijving duidelijk is en aansluit bij de benoemde wensen en uitgangspunten, maar dat er geen extra positieve punten zijn aan te wijzen die relevant zijn voor de opdracht zoals omschreven in dit document of bij de beleving van de beoordelaar. Daarbij past de toekenning van een score voldoende. De Staat heeft vervolgens ook nog per afzonderlijk onderdeel een nadere toelichting gegeven. Daarin wordt meegedeeld wat AFG duidelijk heeft beschreven en als voldoende wordt aangemerkt, maar daarin wordt ook benoemd dat bepaalde aspecten in de beschrijving ontbreken of minder duidelijk naar voren komen, onvoldoende concreet zijn gemaakt en/of specifieker en vollediger toegelicht of uitgewerkt hadden kunnen worden. Ook staat bij een onderdeel vermeld dat een bepaald punt vragen heeft opgeroepen.
4.15.
Met deze toelichting heeft de Staat er blijk van gegeven te hebben voldaan aan het in het beoordelingskader bepaalde dat het beoordelingsteam specifiek kijkt naar de mate waarin de beschrijving positieve punten bevat en relevant, realistisch, doelmatig, alsmede specifiek, volledig en consistent is. Voor zover AFG dat heeft weersproken, wordt daaraan voorbij gegaan. De Staat heeft in de beoordeling immers vermeld dat er geen extra positieve punten zijn aan te wijzen die relevant zijn voor de opdracht zoals omschreven in dit document of bij de beleving van de beoordelaar. De voorzieningenrechter volgt AFG niet in haar standpunt dat de Staat dát nog nader had moeten toelichten. Overigens is de Staat, nadat AFG in deze procedure heeft gespecificeerd welke door haar benoemde punten volgens haar als positief en van toegevoegde waarde hadden moeten worden aangemerkt, daar in zijn verweer in deze procedure wel nog nader op ingegaan. De Staat heeft op begrijpelijke wijze toegelicht waarom dit volgens hem standaardpunten zijn en waarom dit een en ander (onder meer gelet op de in het PvE vermelden eisen) minimaal van een opdrachtgever mag worden verwacht. Verder wordt op verschillende plekken in de motivering aandacht besteed aan de hiervoor opgesomde begrippen. Zo wordt bijvoorbeeld opgemerkt “De benoemde acties beschrijven de gewenste en benodigde (bij)scholing en zijn
relevantvoor de opleiders. Echter, de beschreven acties zien minder toe op de didactische vaardigheden. De beschrijving van het opleidingsplan had
specifiekeren
volledigeruitgewerkt kunnen worden”. Verder heeft bijvoorbeeld de opmerking “De gegarandeerde 100% aan kwalitatief hoogwaardige instructiecapaciteit roept vragen op”, betrekking op de mate waarin de beschrijving
realistischis (cursiveringen van de voorzieningenrechter). Het verwijt dat de Staat het beoordelingskader op dit punt niet heeft gevolgd, gaat dus niet op.
4.16.
Verder zijn diverse bezwaren van AFG gebaseerd op de – gezien hetgeen hiervoor is overwogen: onjuiste – uitleg die AFG aan het beoordelingskader geeft. AFG stelt dat de Staat buiten het beoordelingskader is getreden omdat zij op meerdere onderdelen kennelijk punten in de beantwoording uitgewerkt wil zien, terwijl die punten al als eis in het PvE zijn opgenomen. AFG meent dat zij alleen heeft hoeven ingaan op de meerwaarde die zij biedt bovenop het PV. Daar zou volgens haar dan ook de focus op moeten liggen. Dat is zoals voormeld echter niet een uitleg die een redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige handelende inschrijver daaraan heeft kunnen geven. Deze bezwaren kunnen dus ook niet leiden tot de conclusie dat niet overeenkomstig het beoordelingskader is beoordeeld.
4.17.
Op basis van het betoog van AFG kan ook niet worden aangenomen dat de beoordeling op onderdelen onbegrijpelijk is en dat de Staat er daarmee blijk van geeft dat hij de inschrijving van AFG onvoldoende heeft gelezen en doorgrond. AFG heeft in het kader van deze bezwaren uitvoerig verwezen naar wat zij in haar beschrijving heeft opgenomen en zij heeft betoogd dat en waarom dit volgens haar wél volledig, duidelijk en concreet is. De Staat heeft hiertegenover echter gemotiveerd en overtuigend toegelicht wat AFG naar zijn oordeel heeft nagelaten te beschrijven, ondanks dat dit gezien de vraagstelling wel voor de hand had gelegen, wat in de beschrijving onvoldoende duidelijk naar voren komt en wat er concreter beschreven had kunnen worden.
4.18.
De voorzieningenrechter overweegt ten slotte nog het volgende naar aanleiding van een aantal overige stellingen van AFG, die niet houdbaar zijn. Het feit dat in de beoordeling een kritiekpunt wordt geuit, brengt nog niet met zich dat de beoordelingscommissie alleen dat element heeft beoordeeld en niet het hele onderdeel. Verder is de beoordelingscommissie nog niet buiten het beoordelingskader getreden, omdat zij een aantal keer heeft geoordeeld dat zij in de beschrijving van AFG bepaalde punten mist, terwijl daar niet expliciet om is gevraagd. Zoals onder 4.11 al is overwogen over de beoordelingssystematiek wordt hierbij aan een inschrijvende partij de ruimte geboden om op eigen wijze aan te geven hoe hij de gewenste kwaliteit invult. Daardoor wordt hij optimaal gestimuleerd om inventief in te schrijven en kenbaar te maken begrip en inzicht te hebben voor/in die aspecten van de opdracht die volgens hem relevant zijn voor de aanbestedende dienst. Het is de voorzieningenrechter voorts niet duidelijk geworden waar AFG de – door de Staat weersproken – stelling op baseert dat uit de motivering blijkt dat de beoordelingscommissie in een dergelijk geval punten heeft afgetrokken (wat niet past bij de beoordelingssystematiek). Dat in de beoordeling sprake is van feitelijke onjuistheden is door de Staat ook gemotiveerd weersproken en daarna door AFG niet voldoende nader onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter ook daar in dit geding niet van kan uitgaan.
4.19.
De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond om de Staat te gebieden om een herbeoordeling uit te voeren.
Vordering om de gunningsbeslissing opnieuw te motiveren
4.20.
De voorzieningenrechter gaat ten slotte ook voorbij aan het standpunt van AFG dat de gunningsbeslissing niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit artikel 2.130 Aw. Uit dat artikel volgt dat die beslissing de relevante redenen voor die beslissing moet bevatten en dat daaronder in ieder geval wordt verstaan de kenmerken en relatieve voordelen van de uitgekozen inschrijving alsmede de naam van de begunstigde of de partijen bij de raamovereenkomst. Daaruit vloeit niet voort dat daarin de functies en identiteit van de leden van de beoordelingscommissie kenbaar moeten worden gemaakt, zoals AFG lijkt te veronderstellen. Verder heeft AFG ook dit standpunt onderbouwd met haar uitleg van het beoordelingskader en gesteld dat de beoordelingscommissie niet overeenkomstig dat beoordelingskader heeft beoordeeld. Hiervoor is echter al geoordeeld dat AFG niet kan worden gevolgd in die uitleg. Ten slotte zijn in de beoordeling ook de kenmerken en relatieve voordelen van de inschrijving van de andere partij genoegzaam beschreven.
Conclusie en proceskostenveroordeling
4.21.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is er in dit geding geen aanleiding om een van de gevorderde ordemaatregelen te treffen.
4.22.
AFG zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die in dit geval afzonderlijk zijn gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is AFG de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt AFG om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.22, en bepaalt dat AFG bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 4.22 vermeld;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.
ts