ECLI:NL:RBDHA:2023:10720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
C/09/645883 / KG ZA 23-298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake Europese openbare aanbestedingsprocedure voor Personen- en leerlingenvervoer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door de Combinatie, bestaande uit Zorgvervoercentrale Nederland B.V. en Willemsen-de Koning Groep B.V., tegen de Staat der Nederlanden en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De Combinatie vorderde dat de gunningsbeslissing van de Staat, die de opdracht voor Personen- en leerlingenvervoer aan Munckhof Taxi B.V. wilde gunnen, werd ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beoordeling van de inschrijving van de Combinatie door de beoordelingscommissie niet ondeugdelijk was en dat de gunningsbeslissing voldoende was gemotiveerd. De vorderingen van de Combinatie werden afgewezen.

De procedure begon met een dagvaarding en de indiening van producties door beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 mei 2023 werd de zaak besproken, waarbij de Combinatie en Munckhof pleitnotities overlegden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beoordeling van de kwalitatieve gunningscriteria door de Staat niet ondeugdelijk was en dat de Combinatie niet had aangetoond dat de beoordeling onbegrijpelijk of onjuist was. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordelingscommissie de nodige vrijheid moet hebben bij de beoordeling van inschrijvingen en dat de rechter niet kan ingrijpen tenzij er sprake is van evidente onjuistheden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de Combinatie niet had aangetoond dat de beoordelingscommissie onterecht had geoordeeld over de inschrijving van Munckhof en dat de gunningsbeslissing van de Staat terecht was. De vorderingen van de Combinatie werden afgewezen, en de Combinatie werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de Staat als Munckhof.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/645883 / KG ZA 23-298
Vonnis in kort geding van 9 juni 2023
in de zaak van

1.Zorgvervoercentrale Nederland B.V. te Rotterdam,

2. Willemsen-de Koning Groep B.V.te Arnhem,
eiseressen,
advocaten mrs. P.F.C. Heemskerk en A.A. Vink te Amsterdam,
tegen:
1. DE STAAT DER NEDERLANDENMinisterie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst) te Den Haag,
2. CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERSte Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. D. Wolters Rückert te Den Haag,
waarin is tussengekomen:
MUNCKHOF TAXI B.V.te Horst, gemeente Horst aan de Maas,
advocaten mrs. J.D.E. van den Heuvel en M.G.G. van Nisselroij te Venlo.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘de Combinatie’ (waarnaar zal worden verwezen in het vrouwelijk enkelvoud). Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘de Staat’ (waarnaar zal verwezen in het mannelijk enkelvoud). Ieder afzonderlijk zullen gedaagden worden aangeduid als respectievelijk ‘IND’ en ‘COA’. De tussenkomende partij wordt hierna aangeduid als ‘Munckhof’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst dan wel voeging;
- de op 26 mei 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Combinatie en Munckhof pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.Het incident tot tussenkomst dan wel voeging

2.1.
Munckhof heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen de Combinatie en de Staat dan wel zich te mogen voegen aan de zijde van de Staat. Ter zitting hebben de Combinatie en de Staat verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. Munckhof is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
De Staat heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure gehouden voor Personen- en leerlingenvervoer ten behoeve van IND en COA (hierna: de aanbestedingsprocedure). IND en COA treden gezamenlijk op als aanbestedende dienst maar sluiten ieder een eigen overeenkomst met de partij aan wie de opdracht wordt gegund.
3.2.
In het Beschrijvend Document (hierna: BD) is de aanbestedingsprocedure beschreven. Hierin is onder meer vermeld dat de opdracht wordt gegund op basis van het gunningscriterium de economisch meest voordelige inschrijving. Welke inschrijving dat is wordt vastgesteld op basis van de beste prijs-kwaliteit verhouding.
In paragraaf 4.3 van het BD staat de volgende tabel vermeld, waarin de van toepassing zijnde subgunningscriteria staan vermeld, waarin wordt weergeven hoe de criteria zich tot elkaar verhouden en hoeveel punten er per subgunningscriterium maximaal te behalen zijn.
Kwaliteit
Totaal aantal punten
K1 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (K1)
150
K2 Operationele Borging (K2)
150
K3 Boekingsomgeving en app mobiele device (K3)
350
Maximaal 650 punten kwaliteit
Prijs
P1 Fictieve inschrijfsom
350
Maximaal 350 punten prijs
Maximaal totaal te behalen punten
1000
3.3.
In paragraaf 4.3.1 worden de kwalitatieve subgunningscriteria beschreven die onderwerp zijn van de beoordeling van de inschrijving. In deze paragraaf staat voorts vermeld:
“Als grondslag voor de totstandkoming van de kwalitatieve Subgunningcriteria heeft Aanbestedende dienst ten aanzien van de uitvoering van de Opdracht een drietal zorgpunten. Aanbestedende dienst wenst graag in de uitwerkingen van Inschrijver dusdanig overtuigd te worden dat daaruit blijkt dat Inschrijver de zorg doorgrond en zal borgen bij de uitvoering van de Opdracht.
Zoprgpunt 1: De mate waarin inschrijver een bijdrage levert aan duurzaamheid en SROI binnen de uitvoering van de opdracht. Dit zal tot uiting komen in een plan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen van Inschrijver.
Zorgpunt 2: De mate waarin Inschrijver de algehele continuïteit van Diensten gaat organiseren en borgen door middel van onder andere het treffen van tijdige beheersmaatregelen. Deze zorg komt tot uiting in Subgunningcriterium K2.
Zorgpunt 3: De wijze waarop de boekingsomgeving en de app mobiele device worden ingericht en aangeboden bij Opdrachtgever ten aanzien van het boeken van Ritopdrachten, het verkrijgen van managementrapportages en het kunnen monitoren van Ritopdrachten. Deze zorg komt tot uiting in Subgunningcriterium K3.”
3.4.
Ten aanzien van alle subgunningscriteria is in het BD beschreven, samengevat weergegeven, waarin de Staat inzicht wil hebben bij het betreffende subgunningscriterium, en wel als volgt:
bij K1:
“Aanbestedende dienst wenst inzicht te krijgen in de wijze waarop Inschrijver invulling kan geven aan aspecten omtrent MVO bij de uitvoering van de Opdracht, dusdanig dat Aanbestedende dienst het vertrouwen heeft en overtuigd is, dat Inschrijver competent is daaraan zelfstandig een bijdrage te leveren en daarbij tevens de doelstelling van de Opdracht (paragraaf 1.7.1) en de bijbehorende resultaatsverplichting (paragraaf 1.7.2) zal borgen. Inschrijver dient Aanbestedende dienst ervan te overtuigen dat zijn visie onder andere realistisch en uitvoerbaar is.”
bij K2:
“Aanbestedende Dienst wenst inzicht te hebben in de wijze waarop Inschrijver de doelstelling van de Opdracht borgt, dusdanig dat Opdrachtgever het vertrouwen heeft en overtuigd is, dat Inschrijver competent is om de Leverbetrouwbaarheid en Landelijke dekking structureel te borgen, zodat de continuïteit van Diensten zoals beschreven in de Aanbestedingsdocumenten gegarandeerd wordt.”
bij K3:
“Aanbestedende dienst wenst inzicht te hebben in de wijze waarop deze twee hulpmiddelen door Inschrijver worden aangeboden en ingezet, dusdanig dat Aanbestedende dienst het vertrouwen heeft en overtuigd is, dat Inschrijver competent is met betrekking tot de inzet van deze twee hulpmiddelen en zodoende deze twee hulpmiddelen een bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstelling van de Opdracht (paragraaf 1.7.1) en de bijbehorende resultaatsverplichting (paragraaf 1.7.2).”
3.5.
Verder wordt bij alle subgunningscriteria vermeld wat de doelstelling van dat subgunningscriterium is, wat de inschrijver dient uit werken, wat in het plan minimaal moet worden beschreven en wat de beoordelingsgrond is. Daarbij staat bij ieder subgunningscriterium vermeld wat in dat geval moet worden verstaan onder volledigheid, specifiek, acceptabel, realistisch en overtuiging. Voorts is bij ieder subgunningscriterium opgenomen dat het plan integraal wordt beoordeeld en dat aldus integraal wordt beoordeeld de mate waarin de opdrachtgevers vertrouwen hebben en overtuigd zijn dat de inschrijver in staat is om structureel de doelstelling van het subgunningscriterium te borgen in relatie tot de randvoorwaarden en minimumeisen die daarbij gesteld zijn in het BD.
3.6.
Bij ieder subgunningscriterium is een beoordelings- en scoretabel opgenomen. Daaruit volgt dat bij alle subgunningscriteria scores van matig, via voldoende en goed tot en met uitstekend kunnen worden behaald en bij K1 en K2 ook nog een score onvoldoende/geen beantwoording.
Bij alle subgunningscriteria staat een score uitstekend voor 100% van het maximaal te behalen punten, waarbij de toelichting luidt:
“De uitwerking van de onderwerpen sluit in onderlinge samenhang uitstekend aan bij de doelstelling van het Subgunningcriterium [...] en levert overtuigend meerwaarde. De uitwerkingen voldoen in hoge mate aan de beoordelingsgrond. Inschrijver biedt met zijn Inschrijving in hoge mate het vertrouwen dat de doelstelling van Subgunningcriterium […] gerealiseerd gaat worden en biedt daarbij aantoonbare meerwaarde.”
Bij alle subgunningscriteria staat een score goed voor 50% van het maximaal te behalen punten, waarbij de toelichting luidt:
“De uitwerking van de onderwerpen sluit in onderlinge samenhang goed aan bij de doelstelling van het Subgunningcriterium […] en voldoet aan de beoordelingsgrond. Inschrijver biedt met zijn Inschrijving het vertrouwen dat de doelstelling van het Subgunningcriterium […] gerealiseerd gaat worden. Er wordt geen overtuigende meerwaarde geboden.”
3.7.
Vier partijen, waaronder de Combinatie en Munckhof, hebben een inschrijving ingediend.
3.8.
De Staat heeft de Combinatie bij brief van 28 maart 2023 bericht dat haar inschrijving is geëindigd op de tweede plaats in de ranking, dat zij niet in aanmerking komt voor gunning van de opdracht en dat de Staat voornemens is om de opdracht aan Munckhof te gunnen, omdat zij de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs-kwaliteit verhouding heeft ingediend.
3.9.
Uit het bij voormelde brief gevoegd score-overzicht blijkt dat de Combinatie een hogere score heeft behaald op het subgunningscriterium Prijs dan Munckhof, maar dat Munckhof een hogere score heeft behaald op het subgunningscriterium Kwaliteit. De Combinatie en Munckhof hebben allebei een goed gescoord op de subgunningscriteria K1 en K2, maar Munckhof heeft op subgunningscriterium K3 een score uitstekend behaald tegenover een score goed voor de Combinatie op dat subgunningscriterium. Daarmee heeft Munckhof een hogere totaalscore behaald.
Daarop volgt in de bijlage een motivering per subgunningscriterium van de door de Combinatie behaalde scores ‘goed’. Daarbij is bij alle subgunningscriteria weergegeven dat de uitwerking van de onderwerpen in onderlinge samenhang goed aansluit bij de doelstelling van het betreffende subgunningcriterium en voldoet aan de beoordelingsgrond, dat inschrijver met zijn inschrijving het vertrouwen wekt dat de doelstelling van het betreffende subgunningcriterium gerealiseerd gaat worden en dat geen overtuigende meerwaarde wordt geboden. Daarop volgt een korte toelichting waarop de beoordelaars dit hebben gebaseerd. Bij K3 is voorts een toelichting gegeven op de hogere score van de winnende inschrijving, waarbij is opgemerkt “geen relatieve beoordeling”.

4.Het geschil

4.1.
De Combinatie vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. de Staat te gebieden de gunningsbeslissing binnen drie dagen na het wijzen van dit vonnis in te trekken, althans hieraan geen verdere uitvoering te geven, en hem te verbieden op basis van de gunningsbeslissing met Munckhof te contracteren;
2. de Staat te gebieden over te gaan tot een herbeoordeling van (in elk geval) de inschrijving van de Combinatie (en die van de overige gegadigden) door een nieuwe beoordelingscommissie, conform het bepaalde in het BD en met inachtneming van hetgeen in dit vonnis over de herbeoordeling zal worden bepaald; en
3. de Staat te gebieden om, indien en voor zover hij de opdracht nog wenst te vergeven, een nieuwe gunningsbeslissing te nemen voorzien van (opnieuw) een Alcateltermijn van tenminste twintig dagen;
subsidiair
1. de Staat te gebieden de gunningsbeslissing binnen drie dagen na het wijzen van dit vonnis in te trekken, althans hieraan geen verdere uitvoering te geven, en hem te verbieden op basis van de gunningsbeslissing met Munckhof te contracteren;
2. de Staat te gebieden de gunningsbeslissing binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis deugdelijk te motiveren en daarbij gegadigden opnieuw een Alcateltermijn te bieden;
een en ander op straffe van een aan de Combinatie te verbeuren dwangsom van € 100.000,-- voor iedere dag dat de Staat hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft en met veroordeling van de Staat in de kosten van dit geding en in de nakosten op de wijze zoals nader in de dagvaarding omschreven.
4.2.
Daartoe voert de Combinatie – samengevat – het volgende aan. De beoordelingscommissie heeft de beoordeling van de inschrijving van de Combinatie op elk subgunningscriterium ondeugdelijk gemotiveerd. Ook ontbreekt de motivering van de score van Munckhof dan wel is deze volstrekt onvoldoende toegelicht. De beoordelingscommissie heeft de inschrijving van de Combinatie op onderdelen ook onjuist beoordeeld.
4.3.
De Staat en Munckhof voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
Munckhof vordert, zakelijk weergegeven, de Staat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te gebieden om, zo lang hij de opdracht nog wenst te gunnen, de opdracht aan geen ander te gunnen dan aan Munckhof dan wel de Staat te verbieden de opdracht aan een ander dan aan Munckhof te gunnen, met hoofdelijke veroordeling van de Combinatie in de proceskosten van Munckhof en de nakosten, op de wijze zoals nader in de incidentele conclusie beschreven.
4.5.
Verkort weergegeven stelt Munckhof daartoe dat zij er belang bij heeft dat de opdracht definitief aan haar gegund wordt en dat zij daarom belang heeft bij afwijzing van de vorderingen van de Combinatie, nu die definitieve gunning daardoor in gevaar kan komen.
4.6.
Voor zover nodig zullen de standpunten van de Combinatie en de Staat met betrekking tot de vorderingen van Munckhof hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
De Combinatie heeft zowel stellingen ingenomen ten aanzien van de motiveringsplicht, waar de Staat volgens haar niet aan heeft voldaan, als stellingen ten aanzien van de beoordeling door de Staat van haar inschrijving, die volgens haar niet juist is. Nu de Combinatie primair vordert dat de Staat tot een herbeoordeling overgaat, zal de voorzieningenrechter dat laatste eerst bespreken. Daarna komt aan de orde of de motivering de toets der kritiek kan doorstaan.
Toetsingskader beoordeling kwalitatieve criteria
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij voorbij gaat aan het betoog van de Combinatie dat de voorzieningenrechter in een zaak als deze vol zou moeten toetsen of de beoordelingscommissie de inschrijving van de Combinatie juist heeft beoordeeld. De Combinatie meent dat dit volgt uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie en zij verwijst daartoe in het bijzonder naar een Conclusie van de AG bij dat Hof uit 2016 (ECLI:EU:C:2016:506). Daarin wordt onder andere opgemerkt dat de loutere toetsing van de redelijkheid niet waarborgt dat een besluit strikt voldoet aan de voor overheidsopdrachten geldende regels. Dat maakt echter nog niet dat er in kwesties als deze vol zou moeten worden getoetst. De wijze waarop dit moet gebeuren volgt uit vaste rechtspraak, ook van ná deze conclusie. Op grond daarvan komt aan de voorzieningenrechter slechts een beperkte toetsingsvrijheid toe wanneer het aankomt op de beoordeling van kwalitatieve criteria. Aan de aangewezen beoordelingscommissie, waarvan de deskundigheid in beginsel moet worden aangenomen, moet dienaangaande de nodige vrijheid worden gegund, mede waar van een rechter niet kan worden verlangd dat deze specifieke deskundigheid bezit op het gebied van het onderwerp van de opdracht. In beginsel is het derhalve niet aan de voorzieningenrechter om kwalificaties aan onderdelen van de inschrijving te verbinden, zoals voldoende, goed of uitstekend. Slechts wanneer sprake is van een onbegrijpelijke beoordeling, dan wel procedurele of inhoudelijke onjuistheden/onduidelijkheden, die zouden kunnen meebrengen dat de gunningsbeslissing evident niet deugt, is plaats voor ingrijpen door de rechter.
5.3.
De Combinatie is het kennelijk niet eens met voormelde lijn in de rechtspraak en wenst dat de voorzieningenrechter daarvan afwijkt, maar de voorzieningenrechter ziet daarvoor geen aanleiding. Voor zover de Combinatie er in dit verband op heeft gewezen dat een volle toets in deze zaak goed mogelijk is, anders dan in andere zaken waarin voor de beoordeling bijvoorbeeld zeer technische kennis nodig is, overweegt de voorzieningenrechter dat het niet zo kan zijn dat het te hanteren toetsingskader afhangt van de vraag of de voorzieningenrechter voldoende deskundigheid heeft, of meent te hebben, van het onderwerp van de opdracht.
5.4.
De Combinatie is ingegaan op de beoordeling van de drie subgunningscriteria. In alle gevallen is daarbij volgens haar sprake van een onbegrijpelijke beoordeling en van onjuistheden/onduidelijkheden. De voorzieningenrechter volgt de Combinatie daar niet in. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Subgunningscriterium K1
5.5.
In de toelichting bij de beoordeling van dit subgunningscriterium is vermeld, verkort weergegeven,
  • dat de uitwerking van de onderwerpen in onderlinge samenhang goed aansluit bij de doelstelling van subgunningscriterium K1 en voldoet aan de beoordelingsgrond, dat de Combinatie met zijn inschrijving het vertrouwen biedt dat de doelstelling van subgunningscriterium K1 gerealiseerd gaat worden en dat er geen overtuigende meerwaarde wordt geboden,
  • waarvoor de Combinatie met zijn inschrijving heeft getoond aandacht te hebben,
  • wanneer de Combinatie beter zou hebben gescoord (wanneer zij haar beweringen en argumenten had onderbouwd met bewezen expertise, waardoor de beweringen, argumenten en eventuele meerwaarde aantoonbaar gemaakt zouden zijn);
  • dat de uitwerking op onderdelen tegenstrijdigheden en/of onvolledige overtuigingskracht bevat, hetgeen met voorbeelden is toegelicht op de punten ‘realistisch’, ‘acceptabel’ en ‘overtuiging’.
5.6.
Dit sluit aan op het beoordelingskader zoals onder de feiten samengevat weergegeven. De Combinatie is het gezien haar betoog niet eens met de in de toelichting geuite kritiekpunten, maar het gaat gezien het in het BD opgenomen beoordelingskader over de vraag in welke mate de beoordelingscommissie door de uitwerking het vertrouwen heeft gekregen en overtuigd is geraakt dat de inschrijver in staat is om structureel de doelstellingen van de subgunningscriteria te realiseren. De beoordelingscommissie heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam toegelicht waarom dat in haar visie wel het geval is, maar niet “in hoge mate” en ook aangegeven dat er wat haar betreft geen overtuigende meerwaarde wordt geboden.
5.7.
De beoordelingscommissie heeft onder meer een andere zienswijze dan de Combinatie op het hanteren van sancties in de samenwerking met onderaannemers. Dat heeft kennelijk meegewogen bij de vaststelling in welke mate zij het/de hiervoor bedoelde vertrouwen/overtuiging heeft gekregen. Dat acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk noch evident onjuist. Ook wordt in de toelichting benoemd wat volgens de beoordelaars niet voldoende duidelijk is beschreven, te weten de wijze waarop het elektrisch vervoer wordt opgeladen en waterstoftanks worden bijgevuld. Dat dit niet expliciet is gevraagd en dat dit voor de Combinatie geen problemen oplevert, zoals zij stelt, laat onverlet dat de beoordelingscommissie meer vertrouwen zou kunnen hebben gekregen, indien hier door de Combinatie meer inzicht zou zijn gegeven. In de toelichting wordt ook gesproken over verwarring die door de Combinatie is veroorzaakt, hetgeen de voorzieningenrechter in het licht van de toelichting van de Staat evenmin onbegrijpelijk voorkomt. De Combinatie heeft immers meegedeeld dat het transport vanaf de start 100% emissieloos is, terwijl bij 13% wel sprake is van emissie. Alhoewel bij grondige lezing wel duidelijk wordt wat de Combinatie feitelijk heeft bedoeld (de uitstoot van die 13% wordt gecompenseerd) is de vaststelling in de beoordeling dat een en ander verwarrend is niet onbegrijpelijk.
5.8.
De beoordelingscommissie heeft ook geoordeeld dat er geen overtuigende meerwaarde wordt geboden. De voorzieningenrechter volgt de Combinatie niet in haar standpunt dat de Staat dat nog nader had moeten toelichten. Niet valt in te zien waarom meerwaarde die volgens de Staat ontbreekt zou moeten worden besproken. Overigens is de Staat, nadat de Combinatie in deze procedure alsnog heeft gespecificeerd wat volgens haar als meerwaarde had moeten worden aangemerkt, daar in zijn verweer in deze procedure nog wel nader op ingegaan. De Staat heeft op naar oordeel van de voorzieningenrechter op begrijpelijke wijze toegelicht waarom de door de Combinatie aangedragen punten volgens hem standaardpunten zijn en waarom dit voor hem niet van meerwaarde is.
5.9.
Dat de beoordeling van subgunningscriterium K1 niet deugt, is heeft de Combinatie dus niet voldoende aannemelijk gemaakt.
Subgunningscriterium K2
5.10.
In de toelichting bij de beoordeling van dit subgunningscriterium is vermeld, kort gezegd:
  • dat de uitwerking de beoordelaars het vertrouwen biedt dat inschrijver de doelstelling kan realiseren, maar dat zij met haar beweringen niet in hoge mate het vertrouwen biedt dat inschrijver de doelstelling gaat realiseren en dat er geen overtuigende, aantoonbare meerwaarde wordt geboden.
  • dat de Combinatie een resultaatsverplichting van 100% biedt, maar dat de beoordelaars er op basis van onder andere de beschreven beheersmaatregelen niet volledig van overtuigd zijn dat de Combinatie de opdracht aan kan en voldoende kan inspelen op de dynamiek van de aanbestedende dienst in combinatie met haar andere opdrachtgevers binnen de zorg;
  • dat bijvoorbeeld onduidelijk is hoe de prioritering van uitvoering van ritopdrachten georganiseerd gaat worden, wanneer er sprake is van structurele capaciteitsproblemen in de uitvoering.
5.11.
Net als bij K1 geldt hier dat deze toelichting aansluit op het beoordelingskader zoals onder de feiten samengevat weergegeven. De Combinatie is het gezien haar betoog ook hier niet eens met de geuite kritiekpunten, maar het gaat gezien het in het BD opgenomen beoordelingskader ook hier over de vraag in welke mate de beoordelingscommissie door de uitwerking het vertrouwen heeft gekregen en overtuigd is geraakt dat de inschrijver in staat is om structureel de doelstellingen van de subgunningscriteria te realiseren. De Staat heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook bij dit criterium genoegzaam toegelicht op welke punten dat in haar visie niet het geval is.
5.12.
De omstandigheid dat de Combinatie zichzelf een leverbetrouwbaarheid heeft opgelegd van 100% en heeft uitgewerkt hoe zij dat denkt te realiseren, maakt nog niet dat de Staat er daarom van overtuigd moet zijn dat de Combinatie dit ook feitelijk structureel zal kunnen borgen. Die overtuiging moet de Staat krijgen door de beschrijving van de maatregelen die de inschrijver treft, die ervoor moeten zorgen dat het risico van discontinuïteit van het proces, door een niet werkend boekingssysteem en/of onvoldoende beschikbaarheid van chauffeurs en vervoersmiddelen, geminimaliseerd wordt. Het oordeel van de Staat dat het vertrouwen er in dit geval is, maar niet in hoge mate, omdat de beheersmaatregelen hem niet volledig overtuigen acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook acht geslagen op hetgeen de Staat ter zitting heeft opgemerkt ten aanzien van wat zij onder andere in de beschrijving van de Combinatie heeft gemist.
5.13.
Ten slotte heeft de beoordelingscommissie ook hier geoordeeld dat er geen overtuigende meerwaarde wordt geboden. De Combinatie heeft dat betwist en hiertoe met name gewezen op haar bieding van 100% leverbetrouwbaarheid, maar bij dit subgunningscriterium gaat het om het geven van inzicht door een beschrijving van
de wijze waaropde Inschrijver onder meer die leverbetrouwbaarheid gaat organiseren. Daartoe dient de inschrijver concreet te beschrijven welke maatregelen hij treft, die aantoonbaar bijdragen aan het realiseren van de doelstelling van de opdracht. Dat de Combinatie dit zodanig heeft gedaan, dat de Staat wél heeft moeten oordelen dat er sprake was van meerwaarde, is niet aannemelijk geworden.
5.14.
Dat de beoordeling van subgunningscriterium K2 niet deugt, heeft de Combinatie dus ook niet voldoende aannemelijk gemaakt.
Subgunningscriterium K3
5.15.
In de kern komt de beoordeling van dit subgunningscriterium er op neer dat de beoordelingscommissie heeft geconstateerd dat de Combinatie extra’s heeft geboden, maar dat deze voor de Staat geen meerwaarde hebben. Daarbij komt dat een specifieke extra (het automatisch invullen van velden, die gekoppeld zijn aan de geselecteerde dienstensoort) in de visie van de Staat foutgevoelig is. Tijdens de presentatie is dit aan de orde gekomen en heeft de Combinatie aangegeven nog aanpassingen te kunnen doorvoeren. Daarmee zijn de belangrijkste zorgen van de Staat weggenomen, maar de Staat is daarmee er ook niet in hoge mate van overtuigd geraakt dat de Combinatie de doelstelling van het subgunningscriterium K3 binnen de tijdslijnen gaat realiseren. Dit alles past volgens de toelichting bij een score goed.
5.16.
Tussen partijen staat vast dat de Combinatie diverse extra’s heeft geboden. De beoordelingscommissie heeft daar gezien de toelichting ook acht op geslagen. De Combinatie heeft deze extra’s nader toegelicht en acht het onbegrijpelijk dat dan wordt geoordeeld dat van meerwaarde geen sprake is. Daarin kan de Combinatie niet worden gevolgd. Het is bij uitstek aan de beoordelingscommissie om te beoordelen wat zij als positief beschouwt en of zij bepaalde functionaliteiten aanmerkt als zodanig van meerwaarde dat dit uitsteekt boven hetgeen mag worden verwacht. De enkele omstandigheid dat bepaalde functionaliteiten nieuw zijn, waar de Combinatie op heeft gewezen, maakt nog niet dat de beoordelingscommissie deze als zijnde van meerwaarde in dit geval moet aanmerken.
5.17.
Wat betreft het specifieke punt van het automatisch invullen van velden, overweegt de voorzieningenrechter dat zij, anders dan de Combinatie, het oordeel dat dit foutgevoelig is, niet onbegrijpelijk acht. Het kan van geval tot geval verschillen of automatisch invullen een verbetering oplevert. Het door de Combinatie zelf gegeven voorbeeld van de belastingaangifte kan daarbij als illustratie dienen. Daarbij wordt over het algemeen het automatisch invullen als positief ervaren, maar daarbij is sprake van het automatisch invullen van concrete gegevens van een specifieke gebruiker met aan die persoon verbonden informatie, waardoor de kans op onjuiste weergave te verwaarlozen is. Het automatisch invullen van formulieren op basis van algemene aannames, die niet altijd juist zijn, is iets anders en terecht heeft de Staat naar voren gebracht dat in een dergelijk geval de noodzaak van het verbeteren van de standaard informatie door een gebruiker wellicht makkelijker over het hoofd zal kunnen worden gezien. De Staat heeft daar ook een aantal concrete voorbeelden van gegeven. Dit laat onverlet dat het automatisch vullen door een bepaalde groep toch als een betere methode zou kunnen worden ervaren, maar dat is kennelijk niet het geval bij de beoordelingscommissie. Nu het uiteindelijk aan haar is om te beoordelen wat zij daarvan in dit specifieke geval vindt, is het oordeel dat geen meerwaarde is gerealiseerd onder de gegeven omstandigheden begrijpelijk.
5.18.
Wat betreft het halen van de doelstellingen binnen de tijdslijnen overweegt de voorzieningenrechter dat de met een verklaring van een toeleverancier ondersteunde verklaring van de Combinatie dat zij vanaf de start van de overeenkomst een en ander beschikbaar zal hebben, nog niet met zich brengt dat de beoordelingscommissie daar dús in hoge mate van overtuigd moet zijn. Dat geldt temeer nu er naar aanleiding van hetgeen tijdens de presentatie is besproken nog aanpassingen moeten worden doorgevoerd. Het is aan de beoordelingscommissie om te beoordelen in welke mate zij dit, gelet op hetgeen de Combinatie heeft beschreven en in de presentatie naar voren heeft gebracht, realistisch en uitvoerbaar acht.
5.19.
Dat de beoordeling van subgunningscriterium K3 niet deugt, heeft de Combinatie dus ook niet voldoende aannemelijk gemaakt.
Motivering van de gunningsbeslissing
5.20.
Voor zover de Combinatie meent dat de Staat met de toelichting onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij heeft gescoord, zoals zij dat heeft gedaan, wordt daaraan voorbij gegaan. In de toelichting wordt niet uitsluitend de gunningssystematiek herhaald, zoals volgens de Combinatie het geval is, maar hierin wordt ook toegelicht waarom de scores zijn uitgevallen zoals zij zijn gegeven. Dit volgt genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen.
5.21.
Het feit dat de Staat geen toelichting in woorden heeft gegeven op de door Munckhof voor de subgunningscriteria K1 en K2 behaalde score (die hetzelfde was als die van de Combinatie), maakt niet dat de Staat niet aan zijn motiveringsplicht heeft voldaan. De Staat is gehouden de relevante redenen voor zijn beslissing te melden, waaronder in ieder geval dient te worden verstaan de kenmerken en voordelen van de uitgekozen inschrijving. Dat heeft de Staat gedaan door, naast de hiervoor bedoelde toelichting van de door de Combinatie behaalde score per subgunningscriterium, de eindscores van zowel de Combinatie als Munckhof te vermelden, de scores van de Combinatie en Munckhof op de afzonderlijke subgunningscriteria te verstrekken én toe te lichten waarom Munkchof op subgunningscriterium K3 – het enige subgunningscriterium waarop zij anders/hoger heeft gescoord dan de Combinatie – een score uitstekend heeft behaald.
5.22.
De voorzieningenrechter volgt de Combinatie niet in haar stelling dat uit laatstbedoelde toelichting niets kan worden opgemaakt. Aangegeven is dat Munckhof hoger heeft gescoord op dit subgunningscriterium, omdat zij in deel 1 meerwaarde heeft beschreven in de uitwerkingen en deze tijdens de presentatie aantoonbaar heeft gemaakt. De in deel 1 en 2 aangeboden versie van de boekingstool en de demo versie van de app, leidden bij de beoordelaars tot een hoge mate van overtuiging dat Munckhof in staat is de doelstelling van het subgunningscriterium te realiseren binnen de uitgangspunten en tijdslijnen uit de aanbestedingsdocumenten. Er dienen slechts op detailpunten nog aanpassingen doorgevoerd te worden om de tools begin juni in gebruik te kunnen nemen, zo staat in deze toelichting vermeld.
5.23.
Alhoewel deze toelichting niet veel informatie bevat, wordt niet enkel het beoordelingskader herhaald, zoals de Combinatie stelt, maar kan hieruit meer worden afgeleid. Wat met name relevant is, is dat kan worden vastgesteld dat en waarom is voldaan aan de eisen voor het behalen van een score uitstekend. Duidelijk is dat dit het geval is omdat Munckhof aantoonbare
meerwaardebiedt en zij met haar beschrijving aan de Staat een zodanig inzicht heeft gegeven in de wijze waarop zij de hier aan de orde zijnde twee hulpmiddelen aanbiedt en inzet, dat de Staat daardoor in hoge mate het vertrouwen heeft en overtuigd is dat Munckhof hiermee een bijdrage levert aan het realiseren van de doelstelling van de opdracht en de bijbehorende resultaatsverplichting. Daarbij is met name relevant dat er nog slechts op detailpunten aanpassingen doorgevoerd dienen te worden om de tools begin juni in gebruik te kunnen nemen. De Staat heeft ter zitting toegelicht dat het daarbij slechts gaat om het kunnen plaatsen van een andere foto.
5.24.
De Combinatie wil, zo leidt de voorzieningenrechter uit haar stellingen af, met voorbeelden toegelicht zien waarom het vorenstaande het geval is, maar dat kan alleen door aan te geven welke programma-specifieke functionaliteiten Munckhof heeft aangeboden en wat Munckhof heeft beschreven om aan te tonen dat zij binnen de tijdlijnen de doelstelling zal realiseren. Dat is bij uitstek bedrijfsvertrouwelijke informatie die door de Staat niet mag worden prijsgegeven. Dat is ook niet nodig om aan de motiveringsplicht te voldoen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de motiveringsplicht niet zover strekt dat andere inschrijvers op basis van de gunningsbeslissing in staat moeten zijn om te controleren of de winnende inschrijving correct is beoordeeld. In dit verband is ook relevant dat de inschrijvingen in dit geval op hun eigen merites worden beoordeeld.
5.25.
De stellingen van de Combinatie kunnen dus ook niet leiden tot toewijzing van de subsidiaire vordering om de gunningsbeslissing opnieuw te motiveren.
Conclusie en proceskostenveroordeling
5.26.
Het gevorderde zal dus in zijn geheel worden afgewezen. Nu de Staat voornemens is de opdracht ook definitief te gunnen aan Munckhof, brengt voormelde beslissing mee dat Munckhof geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar vorderingen, zodat deze worden afgewezen.
5.27.
Munckhof zal worden veroordeeld in de kosten van de Staat, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de Staat als gevolg van haar vorderingen extra kosten heeft moeten maken. Ondanks de afwijzing van de vorderingen van Munckhof moet de Combinatie in haar verhouding tot Munckhof worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van Munckhof was immers te voorkomen dat de opdracht aan de Combinatie zou worden gegund, welk doel is bereikt. De Combinatie zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van Munckhof. Voorts zal de Combinatie, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die in dit geval afzonderlijk zijn gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt Munckhof voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens de Staat in de kosten van de Staat, tot dusver begroot op nihil;
6.3.
veroordeelt de Combinatie hoofdelijk in de overige proceskosten, tot dusver begroot aan de zijde van zowel de Staat als Munckhof telkens op € 1.755,-, waarvan € 676,- aan griffierecht en € 1.079,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 5.27;
6.4.
bepaalt dat de verschuldigde proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden voldaan binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de Combinatie de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd;
6.5.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2023.
ts