ECLI:NL:RBDHA:2023:107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
09/231547-22 22/000874-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging van een officier van justitie door verdachte na uitingen op sociale media

Op 10 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging van een officier van justitie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak kwam voort uit uitingen die de verdachte op sociale media deed, waarbij zij foto's en berichten over de officier van justitie plaatste. De rechtbank oordeelde dat deze uitingen geen wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de officier van justitie vormden. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen directe communicatie met de officier had en dat de gepubliceerde informatie voornamelijk afkomstig was van openbaar toegankelijke bronnen, zoals het Openbaar Ministerie en nieuwsmedia. De rechtbank concludeerde dat de uitingen van de verdachte niet als belaging konden worden gekwalificeerd, omdat er geen sprake was van een stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de verdachte van het onderhavige feit werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/231547-22 en 22/000874-16 (tul)
Datum uitspraak: 10 januari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. R. Tetteroo naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting – ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode tussen 12 januari 2022 en 13 september 2022 te
Rotterdam,
althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] ,
door
-meerdere accounts op sociale media aan te maken (instagram, telegram, spotify,
facebook, twitter) met daarop foto’s
en/of afbeeldingenen/of (pers)berichten met foto’s
en/of afbeeldingenvan die [aangeefster] en/of
-drie althans één en/of meerdere internetwebsites aan te maken met daarop foto’s
en/of afbeeldingenen/of (pers)berichten van die [aangeefster] en/of
-bij de foto’s
en/of afbeeldingenen/of (pers)berichten onder meer de volgende teksten te plaatsen:
* "notatie, dit is mijn eigen rechtszaak. [aangeefster] heeft twee zaken van mij
gedaan" (p.11) en/of
* "niet dreigen als je het niet kan afmaken'(p.8) en/of
* "Ik ben verliefd op [aangeefster] Officier van Justitie. Zij is een knappe,
mooie aantrekkelijke vrouw en ik vind haar leuk" (p.54) en/of
- een foto
en/of afbeeldingte plaatsen van een man met een camera met daaronder de tekst "privé info foto's en video" met daaronder een button waarop staat "wachtwoord" (p.57)
en/of
- verschillende kleine foto’s
en/of afbeeldingenvan die [aangeefster] te plaatsen met daarbij de tekst "portfolio, website [aangeefster] , Officier van Justitie" (p.58),
met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen, niet te doen,
te dulden en/of vrees aan te jagen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode tussen 12 januari 2022 en 13 september 2022 te
Rotterdam,
een ander, te weten [aangeefster] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige
andere feitelijkheid gericht tegen die ander,
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden,
te weten de aanwezigheid op internet van meerdere accounts op sociale media
(instagram, telegram, spotify, facebook, twitter) en/of de aanwezigheid op internet
van drie althans één en/of meerdere websites met op voornoemde accounts en
websites foto’s
en/of afbeeldingenen/of (pers)berichten met foto's van die [aangeefster] en/of teksten (met een persoonlijke inhoud) over die van [aangeefster] ,
door
'notatie, dit is mijn eigen rechtszaak. [aangeefster] heeft twee zaken van mij
gedaan' (p.11) en/of "niet dreigen als je het niet kan afmaken'(p.8) en/of "Ik ben
verliefd op [aangeefster] Officier van Justitie. Zij is een knappe, mooie
aantrekkelijke vrouw en ik vind haar leuk" (p.54) en/of een foto
en/of afbeeldingvan een man met een camera met daaronder de tekst 'privé info foto's en video' met daaronder een
button waarop staat 'wachtwoord' (p.57) en/of verschillende kleine foto’s
en/of afbeeldingenvan die [aangeefster] met daarbij de tekst 'portfolio, website [aangeefster] , Officier van Justitie' (p.58).

3.De beoordeling van de tenlastelegging

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde belaging.
De verdachte is eerder door het gerechtshof in Den Haag veroordeeld wegens belaging. In die zaak, waarin aangeefster als officier van justitie optrad, was sprake van verliefdheid van de verdachte op het slachtoffer. Gezien deze voorgeschiedenis en de huidige omstandigheden, waaronder dat de verdachte op haar website heeft gezet dat zij verliefd is op aangeefster, is sprake van een wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Het publiceren van eerder geopenbaarde foto’s met teksten daarbij dat de verdachte verliefd op haar is, moet in onderling verband en samenhang met andere gedragingen en daarmee in de context worden bezien. Dat zij niet zelf de aangeefster benadert, is ook niet noodzakelijk: anderen benaderen de aangeefster met wat zij aantreffen over haar op het internet en verdachtes handelen ligt daaraan ten grondslag. Het maakt ook niet uit dat de verdachte louter afbeeldingen op haar accounts publiceert die eerder al door het Openbaar Ministerie op internet zijn gepubliceerd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van de primair ten laste gelegde belaging bepleit.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat belaging niet kan worden bewezen omdat geen sprake is geweest van het wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op eens anders persoonlijke levenssfeer, nu de verdachte een aantal optredens die aangeefster als persofficier van justitie in de openbaarheid heeft gegeven, heeft gebundeld en herplaatst.
Bovendien betrof het een website waarop meer content was geplaatst dan alleen berichten over aangeefster.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de pleegperiode moet worden aangehouden die in de aangifte wordt vermeld, te weten tot en met 28 februari 2022.
Over de subsidiair ten laste gelegde dwang heeft de raadsman zich niet uitgelaten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verklaring van aangeefster
[aangeefster] heeft op 28 februari 2022 aangifte van belaging gedaan tegen de verdachte. Aangeefster is officier van justitie bij het arrondissementsparket in Rotterdam. Aangeefster heeft verklaard dat zij op l7 januari 2022 op internet zag dat er een site op haar naam was opgemaakt. Het betrof een site waarop diverse foto's, artikelen en filmpjes van haar waren gepubliceerd. De naam van de site is [website naam] en staat op de naam van de verdachte, aldus aangeefster. Tevens wordt er op die site gebruik gemaakt van het justitielogo.
Aangeefster heeft verklaard dat degene die dit heeft gedaan [verdachte] is, tegen wie zij zes jaar geleden twee strafrechtelijke onderzoeken heeft gedraaid ter zake van belaging. Op voornoemde site staat de naam van de verdachte vermeld en daarin verwijst zij naar deze twee strafzaken. De verdachte brengt informatie bij elkaar van aangeefster als persofficier en ook als zaaksofficier van zaken die aangeefster op zitting behandelt. Daarmee maakt de verdachte haar heel kenbaar voor de samenleving, aldus aangeefster.
Ook op social media accounts zoals Twitter, Facebook en Instagram worden op naam van aangeefster foto's van aangeefster geplaatst. Later zijn daar nog bij gekomen de domeinnamen [domeinnamen]
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat de twee door haar beheerde websites al vele jaren bestaan en dat [naam] haar oorspronkelijke naam is en [verdachte] haar adoptienaam is. De andere door de aangeefster genoemde domeinnamen zijn niet van de verdachte, zij heeft die niet geregistreerd. De verdachte heeft verder verklaard dat zij over aangeefster persberichten publiceerde die afkomstig waren uit officiële bronnen: (links naar) eigen publicaties van het OM en publicaties van nieuwssites met interviews met de aangeefster in haar hoedanigheid van persofficier. Ook zette zij interviews met aangeefster, gemaakt door RTV Rijnmond, op haar sites. Op die sites ging het volgens de verdachte niet alleen over aangeefster, maar stonden ook andere berichten. De verdachte heeft verklaard dat zij verliefd was op het uiterlijk van aangeefster, maar haar nooit heeft gesproken. Zij zette berichten en afbeeldingen van aangeefster op haar sites omdat zij het onderwerp interessant vond. De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niets strafbaars heeft gedaan.
Wederrechtelijk?
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr van belang is dat wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer. Daarbij kan worden gelet op de aard, de duur en de intensiteit van de gedragingen, en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en op de invloed daarvan op het persoonlijke leven en vrijheid van de aangeefster.
De rechtbank heeft, tegen de achtergrond van het hiervoor uiteen gezette beoordelingskader, acht geslagen op de berichten en afbeeldingen die verdachte met betrekking tot de aangeefster op haar websites en andere social mediakanalen heeft geplaatst. De in het dossier aangetroffen berichten en afbeeldingen (met of zonder link naar het origineel) zijn voor zover daarop de aangeefster te zien is, zonder uitzondering afkomstig van de openbaar toegankelijke websites van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) www.om.nl en www.werkenbijhetom.nl en van interviews die door aangeefster in haar hoedanigheid van persofficier van justitie aan nieuwsmedia als Omroep West en het NOS-journaal zijn gegeven ter openbaarmaking op het internet (en/of televisie) door die nieuwsmedia. Die berichten, afbeeldingen en interviews zijn of waren in het verleden eveneens vrij toegankelijk op het internet vindbaar.
De rechtbank stelt vast dat verdachte deze uitingen heeft overgenomen zonder daaraan meer dan een kort onderschrift dat de inhoud neutraal, zakelijk aanduidt toe te voegen, zonder daarvan iets weg te laten of zonder deze uitingen in een andere dan de oorspronkelijke context te plaatsen. Geen van de uitingen betreft het privéleven van de aangeefster. Geen van de uitingen met betrekking tot de aangeefster is tot stand gekomen zonder medewerking van de aangeefster en haar werkgever.
De websites en andere social mediakanalen die de verdachte gebruikt hebben namen die op geen enkele wijze de indruk kunnen wekken dat die beheerd worden of geautoriseerd zijn door aangeefster of haar werkgever. Immers gebruikt zij in de ene website haar eigen (naar haar zeggen) bij haar geboorte gekregen naam, en in de andere die van een actrice. Haar Twitteraccount heeft als naam de combinatie van haar oorspronkelijke naam en haar adoptienaam/haar naam volgens het BRP. In diverse social media van de verdachte wordt bovendien een profielfoto van [bn'er] gebruikt. Op sommige kanalen wordt in een colofonachtig deel van de bladzijde ook de naam van de verdachte genoemd als websitebeheerder en een opmerking geplaatst dat de verdachte verliefd is op de aangeefster. Verwarring met betrekking tot de vraag of deze social media van de aangeefster of van het openbaar ministerie zijn, is niet goed denkbaar. Daaraan doet niet af dat boven sommige afbeeldingen van de aangeefster een logo van het OM of de naam van de aangeefster is geplaatst.
De verdachte heeft gesteld dat op haar website ook andere afbeeldingen worden getoond dan afbeeldingen van aangeefster. De rechtbank stelt vast dat de politie zich voor het dossier heeft geconcentreerd op de opname van screenshots waarop vooral wél afbeeldingen van de aangeefster voorkomen. Maar nu de politie daarover in het dossier niets terzake opmerkt, is zeker niet uit te sluiten dat websites van de verdachte ook afbeeldingen van andere officieren van justitie tonen en geheel andere onderwerpen dan strafzaken behandelen. Overigens geven sommige screenshots in het dossier ook ondersteuning voor het standpunt van de verdachte dat er in haar mediakanalen meer aan de orde komt dan bijna alleen de aangeefster als in de screenshots in het dossier.
De rechtbank overweegt verder dat het gegeven dat de uitingen niet direct aan de aangeefster zijn geadresseerd en het gegeven dat de verdachte zich op haar social media kanalen ook niet nadrukkelijk tot de aangeefster richt, met zich meebrengen dat de uitingen minder inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster dan het geval zou zijn geweest als de verdachte zich wel direct of indirect via haar mediakanalen tot de aangeefster zou richten. Daar komt bij dat de verdachte blijkens de informatie in het dossier weinig volgers heeft en ook anderszins niet gebleken is een prominente influencer te zijn. De bijdrage die de verdachte levert aan wat de aangeefster noemt “het bekend maken van de aangeefster in de samenleving” beoordeelt de rechtbank als relatief gering tegenover de bijdrage die de aangeefster daaraan zelf levert in de regionale en nationale nieuwsmedia.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat tegenover het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster de vrijheid van meningsuiting van de aangeefster staat en haar recht van nieuwsgaring en -verspreiding. In dat kader is de rechtbank van oordeel dat de aangeefster als persofficier van justitie die in het kader van haar werk voor een overheidsdienst de media bedient of van de media gebruik maakt, meer moet dulden ten aanzien van de “herpublicatie” van die overheidsberichten dan wanneer de uitingen het privéleven van de aangeefster zouden betreffen of wanneer de uitingen niet door de overheid in de media zouden zijn gedaan.
De rechtbank is gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van belaging in de zin van artikel 285b Sr. De uitingen van de verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank niet wederrechtelijk in de vorm waarin ze zijn gedaan.
De rechtbank geeft zich er rekenschap van dat uitingen in de media, zeker als deze bij herhaling worden gedaan, een zekere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kunnen opleveren, maar dit doet aan het oordeel van de rechtbank niet af dat van een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in dit geval geen sprake is geweest.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank met betrekking tot de primair ten laste gelegde belaging van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen en zij zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde dwang zal de rechtbank de verdachte ook vrijspreken, nu ook ten aanzien daarvan geldt dat de ten laste gelegde uitingen niet als wederrechtelijk zijn aan te merken.

4.De vordering tot tenuitvoerlegging

4.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 18 november 2022 gevorderd dat de bij parketnummer 22/000874-16 door het gerechtshof te Den Haag op 22 september 2020 opgelegde voorwaardelijk opgelegde gevamgemosstraf van drie maanden ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank niet zal overgaan tot tenuitvoerlegging van deze straf, maar in plaats daarvan de proeftijd zal verlengen met een jaar.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen gezien de door de verdediging bepleite vrijspraak en omdat de pleegperiode tot 28 februari 2022 zou lopen, terwijl de proeftijd pas inging op 24 mei 2022, nadat de Hoge Raad het door de verdachte ingestelde cassatieberoep had verworpen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor verlenging van de proeftijd dan wel toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 18 november 2022 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Den Haag van 22 september 2020, nu de verdachte van het onderhavige feit wordt vrijgesproken.
De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld arrest van het gerechtshof te Den Haag van 22 september 2022, gewezen onder parketnummer 22/000874-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.C. Berg, voorzitter,
mr. R. Wieringa, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 januari 2023.