ECLI:NL:RBDHA:2023:1068
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielprocedure na ongegrondverklaring beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris had de aanvraag als kennelijk ongegrond bestempeld en gelast dat verzoeker Nederland onmiddellijk moest verlaten, met een inreisverbod van tien jaar als gevolg.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat het bestreden besluit geschorst zou worden totdat op het beroep was beslist. De zittingen voor de behandeling van het verzoek zijn meerdere keren verdaagd vanwege afmeldingen van de tolk. Uiteindelijk is het verzoek op 8 december 2022 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de staatssecretaris.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de rechtbank in een eerdere uitspraak het beroep van verzoeker ongegrond heeft verklaard. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, en werd het verzoek om schorsing van het bestreden besluit afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.