ECLI:NL:RBDHA:2023:10603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
23_1825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan horecaonderneming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een horecaonderneming, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, waarin aan haar een last onder dwangsom was opgelegd. Deze last hield in dat verzoekster verschillende overkappingen en terrasvoorzieningen diende te verwijderen en niet langer gebruik mocht maken van een stuk grond achter de horecaonderneming. De dwangsommen die verbeurd zouden worden bij niet-naleving waren in totaal maximaal € 17.500,-.

Verzoekster had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin het bezwaar gedeeltelijk gegrond was verklaard, maar de lasten (i), (ii) en (iii) werden gehandhaafd. De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om een voorlopige voorziening was ingediend op 5 maart 2023, terwijl de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom al was verstreken op 26 oktober 2022. Hierdoor was het verzoekster niet gelukt om binnen de gestelde termijn aan de lasten te voldoen, wat betekende dat de dwangsommen van rechtswege waren verbeurd.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster geen spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de verbeurte van de dwangsommen niet leidde tot onomkeerbare gevolgen. Mocht blijken dat het dwangsombesluit onterecht was, dan kon verzoekster reeds betaalde dwangsommen terugvorderen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, en deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 april 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1825

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: D. Oosterman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: B. van Riessen).

Procesverloop

In het besluit van 25 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd. Verzoekster is gelast:
(i) de terrasoverkapping aan de voorkant van de horecaonderneming aan het [adres] [nummer] (de horecaonderneming) te Aarlanderveen te verwijderen en verwijderd te houden;
(ii) de overkapping aan de zijkant van de horecaonderneming – de zogenoemde corridor – te verwijderen en verwijderd te houden en zich enkel te beperken tot het vergunde zoals gezien kan worden op de verleende 2e fase omgevingsvergunning, nummer v2021/478 van 23 november 2021;
(iii) het stuk grond direct gelegen achter het theehuis niet langer te gebruiken als terras en de terrasvoorzieningen te verwijderen en verwijderd te houden; en
(iv) de voertuigen die nu worden gebruikt ten behoeve van de keverrally’s niet langer te stallen, dan wel te doen laten stallen op de parkeerplaats dan wel in de schuur gelegen achter de horecaonderneming.
Als verzoekster niet tijdig, te weten binnen 3 maanden na verzending van dit besluit, aan deze lasten voldoet, verbeurt zij een eenmalige dwangsom ineens van respectievelijk € 5.000,-, € 5.000,-, € 2.500,- en € 5.000,- voor de overtredingen onder (i), (ii), (iii) en (iv) (maximaal € 17.500,-).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen, voor zover dit besluit ziet op de opgelegde last (iv). In het bestreden besluit zijn de lasten (i), (ii) en (iii) gehandhaafd.
Verzoekster heeft beroep in gesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft een reactie ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dat is in deze zaak niet het geval. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende.
3. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend op 5 maart 2023. Vast staat echter dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom al is verstreken op 26 oktober 2022. Dat staat ook in het bestreden besluit. Niet in geschil is dat verzoekster niet binnen de begunstigingstermijn aan de lasten heeft voldaan. Dat betekent dat de dwangsommen op 26 oktober 2022 van rechtswege zijn verbeurd. Gelet hierop, heeft verzoekster geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De verbeurte van de dwangsommen betekent dat verzoekster deze in beginsel ook moet betalen. Dat leidt echter niet tot onomkeerbare gevolgen. Mocht in de beroepsprocedure immers blijken dat het dwangsombesluit ten onrechte is genomen, dan kunnen reeds betaalde dwangsommen door verzoekster van verweerder worden teruggevorderd. De voorzieningenrechter neemt ten slotte in aanmerking dat verweerder nog geen besluit heeft genomen om tot invordering van de dwangsommen over te gaan. Als de invordering van de dwangsommen leidt tot acute (financiële) problemen bij verzoekster, dan kan zij vragen om een voorlopige voorziening tot schorsing van het invorderingsbesluit.
4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.