ECLI:NL:RBDHA:2023:10599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
AWB 22/4572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning arbeid als zelfstandige op basis van onvoldoende Nederlands belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, die de Iraanse nationaliteit bezit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor het wijzigen van zijn verblijfsvergunning regulier naar het verblijfsdoel 'arbeid als zelfstandige', maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het bestreden besluit van 20 juli 2022, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op een negatief advies van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, waarin werd gesteld dat er geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met de door eiser verrichte of te verrichten arbeid. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de late indiening van aanvullende beroepsgronden door eiser in strijd was met de goede procesorde en dat deze gronden niet in de beoordeling konden worden betrokken.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn onderneming, die zich in een ontwikkelingsfase bevindt, aan de vereisten voor de verblijfsvergunning voldoet. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/4572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Wiersma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het wijzigen van het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning regulier in ‘arbeid als zelfstandige’ als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 8 augustus 2022, 31 oktober 2022, 23 november 2022, 23 maart 2023, 24 maart 2023 en 3 april 2023 heeft eiser beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld te Dordrecht. Eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit.
2. Eiser was in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige (innovatieve start-up)’ als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, van het Vb. Deze verblijfsvergunning was één jaar geldig van 17 februari 2020 tot 17 februari 2021 en had betrekking op de onderneming 4Omid. Op 12 februari 2021 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend voor het wijzigen van zijn verblijfsvergunning regulier naar het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’. Deze aanvraag heeft ook betrekking op de onderneming 4Omid.
Standpunt verweerder
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft deze afwijzing gebaseerd op het advies van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) opgesteld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van 17 september 2021 (het advies). Uit dit advies volgt dat geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met de door eiser verrichte of te verrichten arbeid als zelfstandige. Volgens het advies bevindt het bedrijf zich nog in de conceptuele fase. Het is nog onduidelijk of er sprake is van een product met marktpotentieel en wanneer de markt betreden zal worden. Om die reden kunnen er niet minimaal 45 punten worden toegekend aan de onderdelen A en B en is het advies negatief. Verweerder komt daarom tot de conclusie dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, van het Vb.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiser gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in bezwaar overgelegde stukken en de onderbouwing van eiser niet kunnen leiden tot een ander oordeel op de onderdelen A en B. Volgens verweerder is er nog steeds geen sprake van een concreet product dat daadwerkelijk inkomsten voor de onderneming genereert. Daarom is het volgens verweerder zinledig om een nieuw advies op te vragen bij de minister van EZK.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 3.30, eerste lid, van het Vb kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van verweerder een wezenlijk Nederlands belang is gediend,
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft en,
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
Op grond van artikel 3.30, tweede lid, van het Vb, geschiedt de beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van de ondernemingsactiviteiten aan de hand van het bij ministeriële regeling in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken vastgestelde puntenstelsel. In die regeling kunnen ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.
Op grond van artikel 3.30, zesde lid, van het Vb kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, de verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling die een innovatieve onderneming opricht waarmee hij arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, die duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en die aannemelijk maakt dat hij binnen één jaar na verlening van de vergunning zal voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid. Bij ministeriële regeling worden nadere voorwaarden gesteld aan de toepassing van de eerste volzin.
Strijd met de goede procesorde
5. Op 3 april 2023 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend die een inhoudelijke reactie bevatten gericht tegen het advies van de minister van EZK. De rechtbank acht dit stuk in strijd met de goede proces orde en oordeelt daartoe als volgt.
5.1.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met de goede procesorde. Strijd met de goede procesorde doet zich voor als die nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Bij het indienen van nadere stukken is ook de termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van tien dagen voor de zitting van belang. Maar zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is deze termijn niet bepalend voor de vraag of het overleggen van nadere stukken in strijd is met de goede procesorde. Voor het antwoord op die vraag is namelijk doorslaggevend of een zinvolle bespreking van de stukken ter zitting kan plaatsvinden (zie uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB1758).
Het stuk is door eiser twee dagen voor de zitting ingediend bij de rechtbank. De gemachtigde van eiser stelt dat deze gronden een nadere onderbouwing vormen van de reeds ingediende beroepsgronden. De rechtbank volgt dit niet. Het stuk is een in beroep eerste inhoudelijke reactie op het advies. De rechtbank merkt dit aan als nieuwe gronden. Verweerder heeft ter zitting verklaard niet goed te kunnen reageren op deze gronden. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat de late indiening te maken heeft met het feit dat de gemachtigde van eiser pas op een laat moment bij de procedure is betrokken (eiser procedeerde eerst zelf). De rechtbank is van oordeel dat het zeer laat indienen van deze beroepsgronden zich niet verdraagt met een goede procesorde. Dat eiser pas op een laat moment een gemachtigde heeft ingeschakeld ter behartiging van zijn belangen dient voor zijn eigen rekening en risico te komen. De rechtbank zal dit stuk niet in haar beoordeling betrekken.
Beoordeling beroepsgronden
6. In beroep voert eiser aan dat zijn onderneming veel ontwikkelingen heeft doorgemaakt de afgelopen maanden. Hiervan was verweerder niet op de hoogte tijdens het nemen van het bestreden besluit. Eiser heeft ter onderbouwing van deze stelling op 8 augustus 2022, 31 oktober 2022, 23 november 2022 en 24 maart 2023 stukken overgelegd.
6.1.
De hoofdregel is dat de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit toetst aan de hand van feiten en omstandigheden zoals deze bekend waren toen het besluit op bezwaar werd genomen (zogeheten ex-tunc toetsing). Omdat de stukken door eiser in beroep zijn overgelegd, heeft verweerder hiermee bij de beslissing op bezwaar geen rekening kunnen houden en kan de rechtbank deze stukken niet bij zijn beoordeling betrekken
.De rechtbank overweegt in dit kader dat het in deze zaak gaat om een aanvraagsituatie en dat het aan de aanvrager is om al bij zijn aanvraag alle benodigde stukken te overleggen. Het overgrote deel van de stukken ziet op ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden na het bestreden besluit. Indien eiser deze nieuwe stukken bij verweerder ter toetsing wil voorleggen ligt het in de rede om een nieuwe aanvraag in te dienen.
7. Eiser stelt verder dat verweerder ten onrechte niet is overgegaan tot het opvragen van een aanvullend advies aan de minister van EZK, nu de in bezwaar overgelegde stukken daartoe aanleiding gaven en het reeds opgestelde advies onvoldoende inzichtelijk en concludent is. Daarnaast had verweerder, ondanks dat er geen contra-expertise is opgesteld, een volledige heroverweging moeten maken in bezwaar.
7.1.
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Eiser heeft zijn stelling dat het advies onvoldoende inzichtelijk en concludent is op niet nader gemotiveerd of geconcretiseerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te concluderen dat het advies onzorgvuldig is opgesteld. Verder zijn de door eiser in de bezwaarfase overgelegde stukken door verweerder in het bestreden besluit uiteengezet en beoordeeld (per onderdeel van het advies) en heeft verweerder toegelicht waarom deze stukken niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De door eiser overgelegde stukken bevatten veelal geen nieuwe informatie of leggen geen gewicht in de schaal. Op grond hiervan is verweerder tot de conclusie gekomen dat deze stukken geen aanleiding geven om een nieuw advies bij de minister van EZK op te vragen. In tegendeel, verweerder heeft op verschillende onderdelen nader toegelicht dat belangrijke informatie om tot een positief advies te komen ontbreekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat het opnieuw opvragen van een advies aan de minister van EZK zinledig is. De enkele stelling van eiser dat de stukken daartoe wel aanleiding geven, zonder enige onderbouwing, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Verder treft de stelling van eiser dat de in beroep overgelegde stukken aanleiding geven tot het opvragen van een nieuw advies in de onderhavige procedure geen doel, gezien de ex-tunc toetsing (zie rechtsoverweging 5.1.).
Dat verweerder geen volledige heroverweging heeft gemaakt vanwege het ontbreken van een contra-expertise volgt de rechtbank niet. In het bestreden besluit is uitgebreid uiteengezet waarom de aanvraag in het primaire besluit op juiste gronden is afgewezen en zijn de door eiser aangedragen gronden en aanvullende stukken kenbaar betrokken.
8. Tot slot voert eiser aan dat hij ten onrechte niet is gehoord.
8.1.
Het beroep van eiser op schending van de hoorplicht slaagt niet. Met toepassing van artikel 7:3 van de Awb kan verweerder van het horen slechts afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de gronden van bezwaar geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat een hoorzitting tot een ander standpunt zou kunnen leiden. Met de in bezwaar overgelegde stukken werd (nog steeds) niet voldaan aan de vergunningsvoorwaarden. Het horen van eiser had dan ook niet tot een ander oordeel kunnen leiden nu het in deze aanvraagprocedure het aan eiser is om met stukken aannemelijk te maken dat zijn onderneming aan de gestelde voorwaarden voldeed. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is en hij heeft eiser dus niet hoeven horen in de bezwaarfase.
9. Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Eisers onderneming is gericht op het vinden van een afzetmarkt voor bouwelementen (stenen) een volledig uit gerecycled organisch materiaal (zgn CBc-bricks), die zeer eenvoudig en goedkoop zouden zijn te verwerken en toe te passen. Als voorbeeld van die toepassing biedt hij tevens de levering aan van tiny houses (zgn piramid houses), waarmee snel en goedkoop huisvesting voor specifieke doelgroepen in binnen- en buitenland zou zijn te realiseren. Ter zitting is duidelijk geworden dat eiser zich met zijn onderneming (nog steeds) in een ontwikkelingsfase bevindt. Uit de stukken blijkt dat er interesse is zowel nationaal als internationaal vanuit verschillende hoeken en dat eiser hard werkt om dit innovatieve idee daadwerkelijk lucratief op de markt te brengen. Maar zo ver is het nog niet. Nu vaststaat dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser – op moment van het bestreden besluit ̶ niet voldeed aan een vergunning op grond van artikel 3.30, eerste lid, van het Vb doet de rechtbank aan verweerder de vrijblijvende suggestie om samen met eiser in gesprek te gaan (indien eiser overweegt een opvolgende aanvraag in te dienen) over een passende verblijfsvergunning (passend bij het stadium van de onderneming) ofwel handvatten te bieden om de toets van artikel 3.30, eerste lid, van het Vb door te komen. Wat ter zitting in ieder geval wel duidelijk is geworden is dat eiser voor het verder uitbouwen van zijn netwerk en het aangaan van zakelijke verbindingen onder meer moet beschikken over stabiliteit op verblijfsrechtelijk vlak.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 juli 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
griffier rechter