In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, die de Iraanse nationaliteit bezit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor het wijzigen van zijn verblijfsvergunning regulier naar het verblijfsdoel 'arbeid als zelfstandige', maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het bestreden besluit van 20 juli 2022, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op een negatief advies van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, waarin werd gesteld dat er geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met de door eiser verrichte of te verrichten arbeid. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de late indiening van aanvullende beroepsgronden door eiser in strijd was met de goede procesorde en dat deze gronden niet in de beoordeling konden worden betrokken.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn onderneming, die zich in een ontwikkelingsfase bevindt, aan de vereisten voor de verblijfsvergunning voldoet. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.