In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Eiser, die als restaurantmedewerker werkte, had zich op 28 december 2018 ziekgemeld en ontving een WIA-uitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 49,90%. Na bezwaar tegen dit percentage, heeft het UWV op 16 november 2022 het percentage gewijzigd naar 38,04%. Eiser was het niet eens met deze wijziging en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer had na de wijziging van het UWV. De rechtbank heeft vervolgens het tweede bestreden besluit beoordeeld. De verzekeringsarts van het UWV had eiser onderzocht en op basis van zijn medische situatie en beperkingen vastgesteld dat hij voor 38,04% arbeidsongeschikt was. Eiser voerde aan dat hij verdergaand beperkt was dan het UWV had aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van het UWV overtuigend was en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de geduide functies te twijfelen.
De rechtbank heeft het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard en het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837,-. Tevens moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep als hij het niet eens is met deze uitspraak.