ECLI:NL:RBDHA:2023:10545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
SGR 21/5664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en verzoek om schadevergoeding in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Eiser, die als restaurantmedewerker werkte, had zich op 28 december 2018 ziekgemeld en ontving een WIA-uitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 49,90%. Na bezwaar tegen dit percentage, heeft het UWV op 16 november 2022 het percentage gewijzigd naar 38,04%. Eiser was het niet eens met deze wijziging en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer had na de wijziging van het UWV. De rechtbank heeft vervolgens het tweede bestreden besluit beoordeeld. De verzekeringsarts van het UWV had eiser onderzocht en op basis van zijn medische situatie en beperkingen vastgesteld dat hij voor 38,04% arbeidsongeschikt was. Eiser voerde aan dat hij verdergaand beperkt was dan het UWV had aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van het UWV overtuigend was en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de geduide functies te twijfelen.

De rechtbank heeft het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard en het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837,-. Tevens moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5664

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder.

Inleiding

Het UWV heeft eiser per 25 december 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,90 %.
Met het besluit van 16 juli 2021 (het bestreden besluit I) is het UWV in bezwaar bij dit besluit gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld en het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met het besluit van 16 november 2022 (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bestreden besluit I gewijzigd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38,04%.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als restaurantmedewerker voor gemiddeld 37,93 uur per week. Hij heeft zich op 28 december 2018 wegens gezondheidsklachten ziekgemeld voor dit werk.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Met het bestreden besluit I heeft het UWV eiser per 25 december 2020 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,90%.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 7 juli 2021. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 april 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 14 juli 2021.
6. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I. Naar aanleiding van de beroepsgronden van eiser heeft de rechtbank het UWV verzocht te motiveren waarom geen fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden.
7. De verzekeringsarts B&B heeft eiser vervolgens op een spreekuur gezien en onderzocht. De verzekeringsarts B&B heeft aanvullende beperkingen aangenomen in de gewijzigde FML van 13 september 2022. Hierop heeft de arbeidsdeskundige B&B opnieuw gekeken of er functies zijn die eiser met zijn beperkingen kan verrichten. De arbeidsdeskundige B&B heeft drie functies (en één reservefunctie) gevonden. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 38,04%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit II genomen.

Wat eiser vindt

8. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat wegens zijn medische klachten niet gesproken kan worden van benutbare mogelijkheden. Naast psychische klachten heeft hij lichamelijke klachten. Zo heeft eiser een gezichtsreconstructie ondergaan en ervaart hij problemen aan zijn kaak. Daarnaast heeft eiser klachten ten aanzien van zijn knieën, vingers, schouders en tenen. Eiser stelt dat hij wegens zijn medische klachten niet in staat is om te dragen en/of te tillen vanaf 5 kilogram. Daarnaast raakt zijn schouder continu ontwricht en hij heeft daar geen controle over. Vanwege de lichamelijke klachten volgt hij een homeopathisch programma om de pijnklachten en ontwrichting van zijn lichaamsdelen te voorkomen. Tevens slikt eiser medicatie in de vorm van citaleprolam, paracetamol en ibuprofen. Eiser heeft een brief van Fivoor van 13 januari 2023 ingestuurd.

Wat vindt de rechtbank

9. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit I, van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Nu het bestreden besluit I door het UWV is gewijzigd door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van dat eerste besluit, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna het bestreden besluit II beoordelen.
10. De vraag is dus of het UWV terecht stelt dat eiser voor 38,04% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 25 december 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. De verzekeringsarts B&B heeft eiser gezien op een fysiek spreekuur. De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
De beoordeling van de belastbaarheid
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 25 december 2020 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
13. Eiser voert aan dat hij verdergaand beperkt is dan door het UWV is aangenomen. De rechtbank begrijpt eiser zo dat hij stelt dat hij (meer) beperkt is ten aanzien van zijn knieën, vingers, schouders, tenen, kaak en dragen en/of tillen.
14. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 8 september 2022 aanvullende beperkingen aangenomen voor het tillen, dragen, duwen of trekken, traplopen en boven schouderhoogte actief zijn. Ook heeft hij een beperking aangenomen voor werkzaamheden waarbij frequent de handen gesloten en weer volledig geopend (met gestrekte vingers) moeten worden. Ten aanzien van de tenen heeft eiser te kennen gegeven dat dit onterecht in het beroepschrift is opgenomen en dat hij hier geen last van heeft. Voor de kaakklachten en de spierpijn zijn volgens de verzekeringsarts B&B geen beperkingen in arbeid aan te duiden.
15. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 25 december 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld.
De arbeidskundige beoordeling
16. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
17. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
18. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 25 december 2020 met de middelste van de drie geduide functies 61,96% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 38,04% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond. In de toepassing van artikel 6:19 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser en te bepalen dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 837,-. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 837,- .

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ten aanzien van het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep ten aanzien van het bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,- ;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 13 juli 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op:
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.