ECLI:NL:RBDHA:2023:10473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
C/09/648402 / JE RK 23-1139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak tot ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 juni 2023 uitspraak gedaan over de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. Het verzoek tot ondertoezichtstelling was ingediend door de burgemeester, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, nadat de Raad eerder had besloten geen verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij verschillende belanghebbenden aanwezig waren, waaronder de moeder van [minderjarige] en haar advocaat, mr. K. Logtenberg.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] eerder onder toezicht was gesteld tot 9 februari 2023, maar dat het verzoek tot ondertoezichtstelling door de Raad was ingetrokken. De Raad concludeerde dat er geen noodzaak was voor ondertoezichtstelling, ondanks zorgen die waren geuit. De gecertificeerde instelling, die betrokken was bij de zorg voor [minderjarige], was het niet eens met deze conclusie en stelde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de thuissituatie.

Tijdens de zitting heeft de kinderrechter de huidige situatie van [minderjarige] beoordeeld, waarbij werd gekeken naar recente informatie en de ondersteuning die de moeder ontving van familie en professionals. De kinderrechter concludeerde dat er op dat moment onvoldoende aanwijzingen waren dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd. Daarom werd besloten dat niet voldaan was aan de gronden voor ondertoezichtstelling.

De beschikking werd mondeling gegeven door de kinderrechter en is op 17 juli 2023 schriftelijk vastgelegd. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoeker of belanghebbenden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/648402 / JE RK 23-1139
Datum uitspraak: 26 juni 2023

Beschikking van de kinderrechter

in de zaak naar aanleiding van het op 6 juni 2023 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende de minderjarige:

[naam01] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam02] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
bijgestaan door mr. K. Logtenberg, advocaat te [minderjarige] ,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats01] ,

hierna te noemen: de burgemeester,
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking van 9 november 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling tot 9 februari 2023. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is daarbij voor het overige aangehouden (met zaaknummer C/09/637001 / JE RK 22-2210).
Bij beschikking van 7 februari 2023 is vastgesteld dat er ten aanzien van het verzoek tot ondertoezichtstelling niets meer te beslissen is, omdat de Raad het (aangehouden) verzoek bij e-mail van 27 januari 2023 heeft ingetrokken.
De rechtbank heeft op 6 juni 2023 de brief van de Raad ontvangen met de vraag om
– op verzoek van de burgemeester – een oordeel te geven over de noodzaak van een ondertoezichtstelling.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
  • de brief met het verzoek van de Raad, met als bijlage de brief van de burgemeester van 25 mei 2023 en het rapport van de Raad van 24 februari 2023;
  • de nagezonden bijlagen bij het rapport van de Raad van 24 februari 2023, ontvangen op 19 juni 2023;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 21 juni 2023, met als bijlage een brief van de opa moederszijde van 29 januari 2023;
  • alle stukken die in de procedure met zaaknummer C/09/637001 / JE RK 22-2210 zijn ingekomen;
  • een bericht van [minderjarige] , per e-mail via de moeder ontvangen op 21 juni 2023.
Op 26 juni 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [naam03] namens de Raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam04] namens de gecertificeerde instelling.
Uit naam van de burgermeester is – met voorafgaand bericht van verhindering – niemand verschenen

De feiten

  • [minderjarige] is erkend door [naam05] .
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad vraagt op grond van artikel 1:255, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek het oordeel van de kinderrechter over de noodzaak tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
De Raad is niet tot indiening van dat verzoek overgegaan, althans heeft het aangehouden verzoek ingetrokken, en daarvan melding gedaan aan de burgemeester. De burgemeester heeft bij brief van 25 mei 2023 de Raad verzocht het oordeel van de kinderrechter te vragen.

De standpunten

De Raad is na aanvullend onderzoek in het rapport van 24 februari 2023 tot de conclusie gekomen dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. De Raad zag dat er nog wel zorgen waren, maar was van mening dat de nodige hulpverlening op vrijwillige basis kon worden verleend. Ter zitting heeft de Raad toegelicht dat er sindsdien geen nieuwe zorgmeldingen gedaan en dat wat de Raad betreft inmiddels niet langer sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De Raad kan de zorgen van de gecertificeerde instelling, ook door de opstelling van de moeder best begrijpen, maar gaat er vanuit dat reeds betrokken professionele hulpverleners melding doen bij de Raad als diens betrokkenheid gewenst is.
Uit de brief van de burgemeester volgt dat het aanvullende onderzoek van de Raad, en de conclusie die daaruit volgde, in twijfel wordt getrokken door de gecertificeerde instelling.
De gecertificeerde instelling kan zich niet vinden in de conclusie van de Raad dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. Om de noodzaak van de ondertoezichtstelling zorgvuldig te kunnen onderzoeken had er zicht moeten komen op de thuis- en opvoedsituatie, zo blijkt ook uit de beschikking van 9 november 2022. Daarvoor had de Raad onder andere [minderjarige] en informanten uit het netwerk moeten betrekken bij het aanvullende onderzoek, zoals de oma moederszijde (die eerder haar zorgen uitte), school en andere betrokken hulpverleners. De gecertificeerde instelling vindt dat de Raad volledig vaart op hetgeen door de moeder is verklaard en vindt dat onbegrijpelijk gezien de zorgmeldingen over haar psychische problematiek. Bovendien heeft de gecertificeerde instelling wel informanten gesproken die de zorgen over de moeder onderschrijven. De conclusie van de gecertificeerde instelling is dat de zorgen die aanleiding vormden voor de ondertoezichtstelling niet zijn ontkracht en de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] niet zijn weggenomen. Daarnaast is ook van belang dat de samenwerking met de moeder zeer moeizaam was, omdat zij iedere vorm van contact heeft afgehouden. De conclusie van de Raad dat hulp in het vrijwillige kader toereikend is wordt daarom eveneens in twijfel getrokken. Ter zitting is toegelicht dat het standpunt van de gecertificeerde instelling ongewijzigd is.
Door en namens de moeder is in de eerste plaats naar voren gebracht dat dit verzoek, althans de gang van zaken, in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit heeft ermee te maken dat de burgemeester meer dan drie maanden na intrekking van het verzoek door de Raad pas het besluit heeft genomen om het oordeel van de kinderrechter te (laten) vragen. Die periode is onevenredig lang. [minderjarige] en de moeder mochten erop vertrouwen dat dit hoofdstuk in hun leven was afgesloten. Om die reden zou het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, dan wel afgewezen, moeten worden. Daarnaast zijn ook inhoudelijke gronden aangevoerd die het standpunt van de Raad ondersteunen. Het gaat goed met en de hulp die nog nodig is schakelt de moeder in. Er zijn familieleden en diverse professionals betrokken, via de huisarts en school. De moeder heeft verteld dat zij therapie volgt en daar profijt van heeft. Zij voelt zich gesteund door de grootouders, die zijn meegekomen naar de rechtbank. De bemoeienis en manier van handelen door de gecertificeerde instelling heeft een zware wissel getrokken op de moeder en [minderjarige] . Zij willen dat graag achter zich laten.

De beoordeling van de kinderrechter

Op grond van artikel 1:255, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de Raad op verzoek van de burgemeester het oordeel van de kinderrechter vragen over de noodzaak van een ondertoezichtstelling, indien de Raad na onderzoek niet tot indiening van een verzoek tot ondertoezichtstelling overgaat. Als de Raad dat verzoek van de burgemeester ontvangt vraagt zij binnen twee weken het oordeel van de kinderrechter. Als de kinderrechter van oordeel is dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling ambtshalve uitspreken.
Door en namens de moeder is in de eerste plaats (formeel) verweer gevoerd tegen de totstandkoming van het besluit van de burgemeester aan de hand van de beginselen van behoorlijk bestuur. Namens de burgemeester is daar niet op gereageerd. De aanwezigen hebben ter zitting verklaard dat zij een oordeel van de kinderrechter op inhoudelijke gronden wensen. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter in het belang van deze zaak voorbij gaan aan het formele verweer van de moeder, en overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.
De kinderrechter moet beoordelen of er op dit moment gronden zijn om [minderjarige] onder toezicht te stellen. Dat betekent dat de kinderrechter aan de hand van de huidige feiten en omstandigheden beoordeelt of, kort gezegd, sprake is van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige] en zo ja, of de zorg die nodig is om die bedreiging weg te nemen niet of onvoldoende door de moeder wordt geaccepteerd.
Voor die beoordeling moet de kinderrechter uitgaan van de huidige situatie van [minderjarige] . Veel informatie over [minderjarige] is echter (inmiddels) gedateerd geraakt. Voor de onderbouwing van de standpunten van de Raad en de gecertificeerde instelling dateert de informatie van februari 2023 en de periode daarvoor. Er is door de Raad geen recentere informatie overgelegd, behalve dat er sindsdien geen zorgen over [minderjarige] of de moeder zijn gemeld.
De kinderrechter constateert bovendien dat eerdere zorgen, die de gecertificeerde instelling heeft benoemd, zoals bijvoorbeeld die omtrent de schoolgang (verzuim) niet langer aan de orde zijn. De moeder heeft verklaard over hoe het nu gaat en op welke manier zij door familie en professionals worden gesteund. Er zijn namens moeder daarover ook stukken overgelegd van de huisarts, een kinderfysiotherapeut en een instelling die moeder begeleid. Het beeld in die stukken is (overwegend) positief. [minderjarige] heeft verder ook het een en ander geschreven over hoe zijn leven er nu uit ziet, zoals dat hij blij is en overgaat naar de volgende klas. Bij de huidige stand van zaken kan de kinderrechter niet anders dan concluderen dat er inmiddels onvoldoende aanwijzingen zijn dat [minderjarige] op dit moment ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Met die conclusie is naar het oordeel van de kinderrechter op dit moment niet voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter is van oordeel dat op dit moment niet is voldaan aan de gronden voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2023 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.